Een geblinddoekte getuige

Kunstuitingen kunnen oorlogsverschrikkingen zeer effectief in beelden vatten, én ons beeld van de geschiedenis danig doen kantelen. In deze nieuw rubriek lichten we daarom steeds een theaterstuk, tentoonstelling of andere kunstuiting uit waarin de oorlog een belangrijke rol speelt. Belle van Heerikhuizen, regisseur bij KONVOOI, bijt het spits af.

Op 28 november 2018 schuif ik in hun kantoor aan de Amstel aan tafel bij de organisatie van Theater Na de Dam. De vraag: of ik interesse heb om iets te maken voor 4 mei 2020. Het is geen moeilijke vraag. We lopen een rondje, eten een broodje, drinken een kopje koffie en twee uur later is het beklonken.

Verheugd informeer ik Jacob de Groot, Jasper van Hofwegen en Victor IJdens van mijn muziektheatercollectief KONVOOI. Onze eerste voorstelling ILIAS moeten we dan nog maken en nu al een tweede voorstelling in het vooruitzicht hebben, stemt hoopvol.

Na veel gesprekken over interessante en ingewikkelde thema’s komt Victor op een blauwe maandag eind 2019 aan met de Wannsee-conferentie. De uitgegeven notulen zijn ontluisterend bronmateriaal. Voor wie niet weet wat de Wannsee-conferentie is (zoals ikzelf tot voor kort): op 20 januari 1942 kwamen vijftien nazikopstukken bijeen in een villa aan de Wannsee om een ‘eindoplossing voor het Jodenvraagstuk’ te formuleren.

Ze rookten een sigaar, aten een hapje, dronken een cognacje en nog geen twee uur later was het beklonken. De treinen, de gaskamers, de verbrandingsovens. U weet het wel. Maar ik wist het niet, dat dit aan een vergadertafel bedacht is. Dat taal en cijfers tot de onoverkomelijke ‘oplossing’ hebben geleid. Dat eufemismen als evacuatie en genadedoding in de mond genomen werden en dat daarmee genocide bedoeld werd

Adolf Eichmann was secretaris van de Wannsee-conferentie en was verantwoordelijk voor de tijdschema’s en logistiek van de transporten van miljoenen Joden naar de concentratie- en vernietigingskampen. Na de oorlog vluchtte hij naar Argentinië waar hij door de Israëlische geheime dienst is opgepakt. Hierna werd hij terechtgesteld in Israël. Hij werd in 1962 opgehangen voor zijn aandeel in de Jodenvervolging. Foto: United States Holocaust Memorial Museum

De Wil, De Cijfers en De Wet

We wilden een voorstelling maken met weinig poespas en veel aandacht voor de taal. In de kleine zaal van Theater Bellevue zou het publiek met de drie acteurs aan tafel zitten en getuige zijn van een van de efficiëntste vergaderingen uit de geschiedenis.

Maar toen kwam corona. Met het publiek rond de tafel zat er niet meer in. Twijfel of we door zouden gaan was er niet. De beslissing om een hoorspel te maken werd dezelfde avond nog genomen. We gingen verder met het bewerken van de tekst zonder dat we nog na hoefden te denken over de enscenering. De focus kwam nu alleen nog maar meer op de taal te liggen. We konden geen commentaar in een oogopslag stoppen. Het publiek zou alleen met zichzelf en de woorden zijn.

Via Zoom en Google Docs discussieerden we over de tekst. We wilden geen nadruk leggen op de verschillende rangen en de psychologie van de afzonderlijke aanwezigen. Wij wilden de denkstappen uitlichten, de argumenten die aangevoerd werden. De vijftien mannen brachten we terug tot drie stemmen die we De Wil, De Cijfers en De Wet noemden.  Ze vergaderden over de dood van elf miljoen mensen, maar beschouwden het als een lastige puzzel die zo elegant mogelijk opgelost diende te worden.

Waar de mannen aan de Wannsee zo nu en dan hun vergadering onderbraken voor een verfrissing of versnapering, kozen wij ervoor om de taal af te wisselen met close harmony-liedjes van The Comedian Harmonists. Het lichtvoetige karakter van de Duitse muziek uit de jaren dertig leek ons een goede tegenhanger voor de ambtelijke taal. Tijdens de opnames realiseerden we ons dat er ook een overeenkomst was. De close harmony zit ingenieus in elkaar en toont de Duitse denkkracht die ook zo veel schoonheid voortgebracht heeft.

Geblinddoekte getuige

Tijdens het schrijven, repeteren en opnemen was ik ongevoelig geworden voor de woorden van het hoorspel. Ze raakten me niet meer. Ik vroeg me af of de zakelijke toon wel de juiste was. Twee dagen zat ik naast Femke Bosma, die de tekst monteerde. Na acht uur luisteren en herluisteren keek ik naar opzij en zag haar met uitgeholde ogen kijken.

Een paar dagen later kreeg ik een proefversie opgestuurd met het ruimtelijke 8D-geluid ingevoegd. Ik zette mijn koptelefoon op, sloot mijn ogen en drukte op play. De stemmen waren niet meer van Jacob, Jasper en Victor. Voor het eerst betekenden de woorden weer iets.

Ik hoorde hoe geopperd werd gas te gebruiken. Voor het eerst realiseerde ik me dat dit geen theater, maar geschiedenis was.

Ik voelde me een geblinddoekte getuige. Ik wilde de mannen zien, ze aanwijzen en verantwoordelijk stellen.

Het is 4 mei 2020 en ik ben net twee minuten stil geweest. Hopelijk met vele anderen tegelijk doe ik mijn oortjes in en zet het hoorspel aan. Vanuit achterin de zaal beschouw ik het publiek, houd nauwlettend in de gaten hoe ze reageren. Maar dan in mijn hoofd, vanaf mijn eigen bank thuis. Ik probeer me te verplaatsen in iedereen die nu luistert, maar verbonden voelt het niet. Na afloop staat de teller op 400 luisteraars, meer dan we in vier dagen bij elkaar hadden kunnen spelen. Er is geen foyer om na te praten, dus moeten we het hebben van sms’jes. Het hoorspel lijkt gewerkt te hebben. Zij die reageerden noemen het indringend, afgrijselijk en bizar en misten het live element niet.

Over het hoorspel

WANNSEE is een productie van Orkater & Theater na de Dam. Met stemmen en muziek van: Jacob de Groot, Jasper van Hofwegen en Victor IJdens. Regie: Belle van Heerikhuizen. Muziek: Bart Sietsema. Geluidsopname: Robert van Delft. Mixage: Femke Bosma. Sound design: Marte Bosma. Met dank aan: “Conspiracy” van Loring Mandel.

Beluister het hoorspel op Soundcloud of Spotify.

Over de auteur

 

Belle van Heerikhuizen

Belle van Heerikhuizen (1992) studeerde in 2016 af aan de regieopleiding van de Toneelacademie Maastricht met de voorstelling Een Lolita (winnaar Ton Lutz Award). Sindsdien maakt ze voorstellingen bij onder andere de Toneelmakerij en Orkater. In 2019 won ze de Zilveren Krekel voor Sweet Sixteen, over zelfdoding onder jongeren.


Foto bovenaan artikel

De opname van het hoorspel (Belle is rechts).

4 en 5 mei als immaterieel erfgoed

Het lijkt bijna een trend: rituelen rondom herdenken en herinneren streven steeds vaker naar het predicaat ‘immaterieel erfgoed’. Naast de Nationale Herdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei, die in 2019 gezamenlijk werden bijgeschreven in de Inventaris Immaterieel Erfgoed in Nederland, kregen ook de viering van het Leidens Ontzet en de Keti Koti-viering in Rotterdam een plek. Wat betekent het om ‘erkend’ te worden als immaterieel erfgoed? Waar liggen kansen, waar uitdagingen?

Als hoofd Kennisontwikkeling van Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland is immaterieel erfgoed mijn dagelijks werk. Ons centrum is verantwoordelijk voor de implementatie van het UNESCO-verdrag inzake de bescherming van het Immaterieel Cultureel Erfgoed, dat door Nederland in 2011 werd ondertekend.

Voor een goed begrip is het belangrijk om je te realiseren dat herdenkingen op zichzelf geen immaterieel erfgoed zijn. Het gaat UNESCO om de rituele uitingsvormen die tijdens de herdenking plaatsvinden en die de deelnemers ‘een gevoel van identiteit en continuïteit’ geven, zoals het in het verdrag staat geformuleerd. Bij 4 en 5 mei moet je dan bijvoorbeeld denken aan het ritueel van twee minuten stilte, het blazen van de Taptoe en het ontsteken van het Bevrijdingsvuur.

Het UNESCO-verdrag biedt een helder en inspirerend kader voor een dynamische omgang met immaterieel erfgoed. Zo betekent ‘immaterieel erfgoed behouden’ volgens UNESCO dat je het soms moet veranderen om het op die manier een toekomst te geven. Met andere woorden: immaterieel erfgoed moet steeds weer opnieuw herijkt worden, en daarbij passen soms nieuwe rituele vormen die beter aansluiten bij onze tijd.

Een tweede belangrijke notie van het verdrag is dat UNESCO de verantwoordelijkheid voor dit immaterieel erfgoed legt bij clubs of organisaties als het Nationaal Comité 4 en 5 mei, die als organisatoren of hoeders van dit immaterieel erfgoed willen optreden om het een toekomst te geven. In Nederland bieden organisaties zoals het Kenniscentrum daarbij ondersteuning. Ook doen wij onderzoek.

UNESCO biedt vooral een ondersteunend platform voor nationale en internationale uitwisseling. Zo kan het bijvoorbeeld voor het Nationaal Comité 4 en 5 mei interessant zijn om ervaringen uit te wisselen met de mensen en instellingen die betrokken zijn bij de traditie van The Last Post in Ieper, die op de Vlaamse Inventaris Immaterieel Erfgoed staat.

Leidens Ontzet 1953 (3 oktoberfeest). Er wordt haring en wittebrood uitgedeeld. De viering van Leidens Ontzet is zelf ook een traditie geworden, sinds 1886 tot de dag van vandaag gevierd. Foto: Fotocollectie Anefo/ Nationaal Archief

Toekomstbestendig maken

Bij een herdenking van een historische gebeurtenis als de Tweede Wereldoorlog is naar mijn mening de grote vraag hoe je rituelen zoals de Taptoe of het ontsteken van het Bevrijdingsvuur relevant kan houden voor nieuwe generaties die de oorlog niet hebben meegemaakt. Of voor wie heel andere oorlogen verser in het geheugen liggen – neem een Syrische vluchteling die de burgeroorlog in eigen land ontvluchtte.

Er wordt gelukkig al druk geëxperimenteerd met nieuwe rituele vormen. Om mensen met vele verschillende achtergronden bijeen te brengen, werden bijvoorbeeld in 2012 in Amsterdam de zogenoemde Vrijheidsmaaltijden geïntroduceerd, geïnspireerd op de Pesach-maaltijden uit de joodse traditie. De bedoeling was om mensen met uiteenlopende achtergronden met elkaar in gesprek te laten gaan over de betekenis van vrijheid.

Het is mijn stelling dat dergelijke gezamenlijke maaltijden, waarin uiteenlopende ervaringen kunnen worden gedeeld, bij uitstek passen bij een diverse samenleving. Ze hebben ook een plek gekregen in andere herdenkingen, zoals de viering van Leidens Ontzet en Keti Koti. Met name bij deze laatste herdenking is gebleken dat dergelijke ontmoetingsmomenten ruimte bieden om pijnlijke herinneringen te delen op een manier die voor onze samenleving relevant is.

Corona

Dit jaar moest er om andere redenen worden geïmproviseerd en vernieuwd. Want hoe kun je bij elkaar komen in een tijd van social distancing? Het was fascinerend om te zien hoe geëxperimenteerd werd met rituelen ‘op afstand’. Zelf was ik zeer onder de indruk van de gezamenlijke Taptoe, ieder op een eigen locatie, maar toch in verbondenheid met elkaar dankzij televisie en internet. Corona als nieuw crisismoment maakte 4 en 5 mei misschien wel intenser dan ooit.

Daarbij is natuurlijk de vraag in hoeverre deze nieuwe rituelen zullen beklijven. Mogelijk zullen, al dan niet gedwongen door epidemieën zoals corona, digitale vormen meer en meer het aanzien van onze rituelen gaan bepalen.

Een jonge vrouw voert puja uit voor een klein huisaltaar gewijd aan de god Shiva, die gesymboliseerd wordt door een drietand naast het altaar. Foto: Woudloper op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

Speciaal voor 4 en 5 mei zou dit zeker moeten kunnen, want was de herdenking op de Dam niet altijd al een nationaal televisiemoment? Religiewetenschappers die onderzoek hebben gedaan naar de opkomst van ‘online religion’ beweren echter dat rituelen zonder fysiek contact een dimensie missen en dat je rituelen niet alleen moet zien en horen om ze werkelijk te kunnen beleven, maar ook moet kunnen voelen en aanraken. Een voorbeeld dat vaak genoemd wordt, is de viering van het hindoeïstische Puja-ritueel met de kenmerkende kamfervlam, waarbij ook zintuigen als tast, reuk en geur worden aangesproken.

Maar geldt iets dergelijks niet eveneens voor de Vrijheidsmaaltijd, waarin naast verhalen ook gerechten van uiteenlopende smaak worden gedeeld? Dat ervaren en beleven minstens zo belangrijk is als een beroep doen op de cognitieve zintuigen, blijkt uit het Leidens Ontzet, met de traditionele hutspot- en haringmaaltijd waarmee de honger van toen invoelbaar wordt gemaakt.

Hoe het ook zij, één ding is duidelijk: immaterieel erfgoed wordt altijd gestuurd door hedendaagse betekenissen en bekommernissen. De confrontatie tussen heden en verleden bepaalt bij uitstek de dynamiek van immaterieel erfgoed.

Over de auteur

 

Albert van der Zeijden

Albert van der Zeijden is historicus en hoofd Kennisontwikkeling van Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland. Het kenniscentrum coördineert de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland en doet aan kennisontwikkeling via onderzoekslijnen als ‘immaterieel erfgoed en superdiversiteit’ en ‘controversieel immaterieel erfgoed’.


Foto bovenaan artikel

Herdenken en vieren op 4 en 5 mei bijgeschreven in de Inventaris Immaterieel Erfgoed. Foto: Martijn Beekman

Simon(e) van Saarloos: “Voor mij is verandering altijd gelieerd aan activisme”

“De meeste herdenkingsrituelen zoals ik die ken in Nederland, creëren geen vervoering. Je wordt niet opgezweept om te rouwen, ratelend te praten, te zingen of te dansen. Het draait om rust, ruimte en veiligheid. Een kaars branden in plaats van vuur.” Van Simon(e) van Saarloos (1990) mag het allemaal wel wat rumoeriger en activistischer. Een gesprek met haar – of hen, of hem; ze gebruikt het zelf door elkaar – over nieuwe manieren van herdenken en herinneren. 

Het is de laatste week van de ‘intelligente lockdown’. De zon schijnt. We zitten in het Amsterdamse Westerpark aan de kade, croissants en koffie bij de hand, Van Saarloos heeft haar eigen thermoskan mee. Ik vraag haar hoe zij Dodenherdenking 2020 heeft beleefd, dit jaar toch anders dan anders door de stille Dam en de toespraak van de koning. Zo héél anders vond de filosoof het niet. “Het idee was: ‘We laten het ons niet afpakken’, alsof corona tegen de herdenking is. Blijkbaar heeft men gauw het gevoel dat bestaande, grote, bekende herdenkingsrituelen worden bedreigd.

Ik vond het eigenlijk een vrij ‘normale’ herdenking, ondanks coronatijd. Het idee dat iets gewoon door zou moeten gaan, of dat standbeelden gewoon zouden moeten blijven staan, dat begrijp ik niet. Mensen geven pas om een ritueel of standbeeld als het wordt verstoord. Dat is interessant.”

Een lege Dam tijdens de Nationale Herdenking 2020. Foto: Mischa Schoemaker

In Van Saarloos’ essay Herdenken herdacht uit 2019 pleit ze voor een nieuwe, ‘lossere’ manier van herdenken. Die kan wat haar betreft best dagelijks, op individuele basis. En een monument hoeft niet ‘in steen gegoten te zijn’, maar kan ook best bestaan uit gedachtes op papier. ‘Chaotisch’ herdenken mag ook, zonder één ijkmoment te benoemen. Doen onze ‘stille rituelen’ waarin statigheid en vastomlijnde handelingen voorop staan wel recht aan ‘de chaos van de gebeurtenissen’ zelf, vraagt ze zich al schrijvend af. De vraag stellen is het antwoord geven: nee.

Ze schrijft in haar essay: “Niet voor niets worden demonstraties als het tegendeel van herdenkingen gezien: daar klinken trommels en wapperen leuzen. Toch heb ik zelf vaak demonstraties meegemaakt die als een herdenking zouden kunnen worden gezien. Het ging dan om het herdenken van die mensen die anders niet zouden worden herdacht – de 99 procent tijdens Occupy Wall Street, het leven van zwarte burgers tijdens Black Lives Matter-demonstraties.”

Op de plek waar George Floyd gedood werd ontstonden protesten onder de noemer ‘Black Live Matters’. Deze protesten vonden al snel ook buiten Minneapolis plaats.Foto: Lorie Shaull op Wikimedia Commons (CC BY-SA 2.0).

Kom bij Van Saarloos dus niet aan met gangbare definities over herdenken, waarin volgens een draaiboek gewerkt wordt en gezagsdragers zoals burgemeesters, politici, voormannen en -vrouwen van belangenorganisaties of leden van het Koninklijk Huis een hoofdrol spelen. Ze zal je een beetje spottend aankijken en vragen of ‘categorisatie’ nodig is, wie überhaupt bepaalt wat ‘een historisch moment’ is en of de lineaire tijdsindeling die we aanhouden wel de enige moet zijn. De filosoof deconstrueert algemene aannames achter herdenken en herinneren en daagt haar lezers uit na te denken over nieuwe vormen.

Van Saarloos: “Ik vind het frappant dat er meteen al over een ‘historisch moment’ werd gesproken toen de coronacrisis net was losgebarsten en de economie min of meer werd stopgezet. Wat voor agenda zit er achter die kwalificatie? Dat bedoel ik niet paranoïde, maar wat moet er gewonnen worden bij het feit dat deze pandemie met zulke grote woorden gemarkeerd wordt? Is dat omdat de witte bovenklasse, de elite, door deze crisis nu ook wordt geraakt? Juist zij moeten thuisblijven en raken beperkt in hun bewegingsvrijheid.

Terwijl je aan de andere kant mensen hebt wier levens maar nauwelijks worden erkend in het heden. Dit was indertijd de reden van de demonstraties in Ferguson in 2014, naar aanleiding van de moord op Michael Brown. In protestbewegingen zoals Black Lives Matter zie je dat de beelden van demonstraties in de straten van Ferguson op sociale media werden vergeleken met oude foto’s van de Civil Rights Movement. Die vergelijking wordt door demonstranten gemaakt, omdat het hoop biedt en omdat het de aandacht opeist: ‘Mis dit niet, dit is historisch’. Bij een protestbeweging biedt de verwijzing naar zo’n historisch moment kracht en zichtbaarheid.”

Een vergelijking tussen de Civil Rights Movement uit de jaren ’60 en de Black Live Matters demonstraties van dit jaar. Foto: Facebook

Maar kun je niet juist van ‘historisch’ spreken omdat de coronacrisis iedereen treft? Niemand ontkomt eraan, het is wereldwijd…
“Het gaat mij om de verbintenis van autoriteit met historiciteit: wanneer wordt iets historisch genoemd en door welke autoriteit? Stel dat de hele zwarte bevolking in de VS door iets geraakt wordt, dan spreken we niet van ‘ons allemaal’.

Maar als in Nederland 200 witte mensen die een stem hebben in de media iets meemaken, dan wordt dat groot naar voren gebracht. Voor mij is herdenken altijd gelieerd aan activisme, aan het vraagstuk wie er bepaalt wat er in het heden als belangwekkend wordt gezien en wat er wordt gerepresenteerd én gedocumenteerd. Herdenken is dus nauw verbonden met de vraag welke toekomst we willen zien.

Ik begrijp wel dat mensen een gevoel van ‘een historisch moment’ nodig hebben om gebeurtenissen belangwekkend te laten zijn en ze te kunnen plaatsen in een langere geschiedenislijn. Maar vaak is dat een steriele opvatting van geschiedenis, waarbij gebeurtenissen zogenaamd helder aan te wijzen zijn en feiten allesbepalend zijn.”

Volgens Van Saarloos gaat herdenken ook over de verhalen die niet verteld worden. “En om de vraag: hoe zouden we een manier kunnen vinden om te leven met dat wat niet verteld wordt? Het standbeeld, het boek met oorlogsherinneringen: voor mij is het niet zo dat je pas herdacht hoeft te worden als je jezelf zichtbaar maakt.

Eigenlijk moeten we steeds in ons hoofd houden dat er uitsluitingsmechanismes zijn en dat er een exclusieve vorm is die zichtbaar maakt wat we ons herinneren en wat niet. Het besef dat lang niet alles dat niet verteld is, alsnog verteld kan worden. Al was het maar omdat sommige dingen werkelijk verdwenen zijn en ondanks dat tóch nog hun invloed kunnen hebben.

 

 

We zouden een meer lichamelijk uitgangspunt kunnen nemen, waarbij je ook het gevoelsmatige, het sensitieve betrekt. Je hebt niet per se bewijs nodig om iets te ervaren. De ooit in zeeën overboord gegooide mensen, tot slaaf gemaakt, zijn er niet meer, maar ze waren er ooit wél en dat water vertegenwoordigt ook een stukje geschiedenis, is ook een monument. Het is alleen niet te vatten wie en wat precies en hoe die mensen van elkaar gescheiden zijn. Het mooiste zou zijn als we hen kunnen herdenken zonder dat we hun bestaan moeten bewijzen door hun namen te kennen. Simpelweg omdat dat soort kennen vaak niet mogelijk is.”

Om schaarste (‘je kunt niet alles herdenken’) en competitie (‘sommige verhalen zijn belangrijker dan andere’) tegen te gaan, pleit je voor dagelijks, lichamelijk herdenken. Hoe zie je dat voor je?
“De heersende overtuiging in Noord-Europa is dat gebeurtenissen in eeuwige vorm moeten verschijnen om als herdenking te worden gezien. In steen gegoten, een monument. Terwijl het lichamelijke natuurlijk tijdelijk is. De heersende overtuiging is ook: de geest is waar het gebeurt, daar vindt het herdenken plaats. Het lichaam, dat is organisch, dat gaat dood, daar heb je niks aan.

Maar van mij mag de voorbijgaande herinnering die een lichaam kan ervaren net zo belangrijk zijn als het eeuwenoude monument. Door lichamelijk en dagelijks herdenken als mogelijkheid op te werpen, hoop ik een aanzet te doen voor herdenken zonder indeling van tijd – zonder verleden, heden, toekomst. Herdenken is betekenisgeving en die vindt altijd plaats.”

Rituelen zijn in de ogen van Van Saarloos ontworpen om een gemeenschappelijke ervaring te creëren en op te leggen. “Ze herbestendigen het idee van een bepaalde gemeenschap. Het idee is dat er maar één soort ervaring is. Maar herdenken kan juist op een verspreide manier en in meerstemmigheid. Waarom moet de stilte op 4 mei precies 2 minuten zijn, waarom dat kader?”

Van Saarloos deed onlangs een open uitnodiging (‘Open Call’) waarin ze oproept om herinneringen op te sturen die deze coronatijd typeren, hoe eenieder ‘geschiedenis ervaart’. Het maakt onderdeel uit van een onderzoekstraject dat ze uitvoert samen met TAAK, een vernieuwend Amsterdams collectief dat kunstprojecten in het publieke domein initieert en in opdracht produceert.

Van Saarloos: “Mijn verzoek in deze Open Call luidt: Stuur je monument in, zodat er een overvloedige hoeveelheid herinneringen samenkomt. Ik doe niet aan selectie of categorisatie, alles telt mee. Ik gebruik in mijn oproep de termen memorial (gedenkplaats) en monument heel losjes en door elkaar. In het academisch gebruik verschillen de termen van elkaar, maar voor mij kan een ‘monument’ van alles zijn: een bepaalde plek, een stuk papier met een paar zinnen of gedachtes. Al vind ik het ook én-én: meerdere manieren van herdenken, ook de meer traditionele, kunnen naast elkaar bestaan.”

Nationaal Comité 4 en 5 mei/ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum.

Het Nationaal Comité 4 en 5 mei heeft samen met het Kenniscentrum Oorlog, Vervolging en Geweld van ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum in de jaren 2016-2019 grootschalig onderzoek gedaan naar herdenken en hoe Nederlanders daartegenaan kijken. Een van de uitkomsten was dat jongeren, vaak ook met een migratieachtergrond, bij de Tweede Wereldoorlogherdenkingen regelmatig de wens uitspraken om op 4 mei ook andere onderwerpen te herdenken, zoals vluchtelingen wereldwijd of de Syrië-oorlog. Ook gaven jongeren vaak aan dat ze herdenken en vieren meer inclusief, actueel en voelbaar willen maken. Graag je reactie op deze opvallende uitkomsten.
“Zeker begrijp ik die wens. Ik wil wel benadrukken dat het niet gaat om ‘invoegen’. Minderheden hoeven niet ‘in te voegen’. 4 en 5 mei krijgen enorm veel media-aandacht, die dagen zijn zowat het ‘nationaalste moment’ van het jaar. Dat is niet per se slecht, maar het zou mooi zijn als we juist ook zouden oefenen met nieuwe herdenkingsmomenten die je ook nationaal zou kunnen uitvoeren. Dat bijvoorbeeld een van die jongeren die heeft gereageerd in dit onderzoek mag zeggen: deze dag gebruik ik om dit te herdenken. Er hoeft geen bewijs te zijn hoe erg dingen waren, er hoeft geen onderzoek, vergelijking of collectief erkende moraal achter te zitten.

Herdenken nu gaat hand in hand met een bepaald nationalisme. We bakenen grenzen af, het gaat over díe groep doden of de slachtoffers uit dát land of tijdvak. We moeten denken voorbij een wereld met natiestaten, dus daarin past ook het herdenken van alle mensen en niet alleen ‘de Nederlandse oorlogsslachtoffers’ of ‘allen die gevallen zijn onder Nederlandse vlag’.”

Echt allemaal?
“Ja, waarom niet? Mijn ideeën worden vaak als ‘heel filosofisch’, ‘ontoegankelijk’ of ‘ontwrichtend’ beschouwd, maar de grap is dat de manier waarop we nu herdenken – eentje die volledig geaccepteerd is door een grote meerderheid – ook stoelt op abstracte begrippen als collectiviteit en de natiestaat. Het is maar net wat je kiest en welk gedachtegoed je aanhangt.”

En toch, mag je niet vinden dat de Tweede Wereldoorlog een uitzonderlijke periode was waarin extreem veel gruweldaden plaatsvonden en dat je enkel die oorlog wil herdenken? 
“Ik blijf pushen op het idee dat én-én bestaat. Oude en nieuwe vormen van herdenken kunnen goed naast elkaar bestaan. Ik daag iedereen uit om deze filosofische oefening te doen: probeer echt waarde te voelen in wat of wie je herdenkt, zonder dat je prioriteit, categorisatie en hiërarchie nodig hebt.

Ik liep drie maanden mee bij een nanoscience-instituut in Delft en merkte dat het daar precies hetzelfde werkte: door prioriteit, categorisatie en hiërarchie aan te brengen komt men tot kennis. Die ordening zit superdiep in de samenleving, het heilige geloof in het rationalisme.”

Je hoeft niet exclusief de Tweede Wereldoorlog te herdenken op 4 mei, je zou ook langer terug kunnen gaan. De industriële, georganiseerde kant van de gaskamers met transporten en hun organisatiestructuur is verwant met het slavernijverleden, met de kennis die is opgedaan met transporten van grote groepen, het ontmenselijken van mensen, rangordes aanbrengen.

Ik wil niemand een monument afnemen. Ik vraag alleen wanneer en waarom we iets definiëren als betekenisvol? Herdenken verwijst al gauw naar de rituelen die er zijn, terwijl het voor mij ook gaat om het denken. Uiteindelijk gaat het over de vraag hoe we iets naar de voorgrond van onze geest halen en onze lichamelijke ervaring erbij betrekken.”

Een lang fragment uit Van Saarloos’ Herdenken herdacht is te lezen op Lilith Mag.

Over de auteur

 

Larissa Pans Foto: Merlijn Doomernik

Larissa Pans (1976) is journalist, historicus en moderator. Daarnaast is ze auteur: in 2018 verscheen Onbeperkt vruchtbaar, en onlangs kwam Oorlogsgesprekken uit. Dat laatste boek schreef ze samen met Leonard Ornstein. 


Foto bovenaan artikel

Simon(e) van Saarloos – Foto: Ashley Röttjers.

 

‘Koppel Holocaust op scholen aan vluchtelingenvraagstuk’

Hoe blijft de Holocaust levend in de herinneringscultuur in Nederland? Is het wenselijk om het onderwerp op scholen te koppelen aan actuele kwesties zoals het vluchtelingenvraagstuk? En welke rol spelen gedenkmonumenten? Marlies Dinjens sprak met Cleveringa-hoogleraar Katja Happe en Wichert ten Have van de International Holocaust Remembrance Alliance over de herdenkingscultuur anno 2020.

Aan het Zwitserse Meer van Genève spraken regeringsleiders van 32 landen in 1938 over de opvang van Joodse vluchtelingen. De Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt had de wereldleiders uitgenodigd om naar het schilderachtige kuuroord Évian te komen, te midden van de bossen, voor overleg over het verhogen van de immigratiequota.

Het was een van de meest treurniswekkende bijeenkomsten over vluchtelingen ooit, constateerde de Militaire Spectator twee jaar geleden in een artikel. De ene na de andere regeringsvertegenwoordiger sprak “gloedvol” over het verschrikkelijke lot van de Joden, om vervolgens de redenen op te sommen waarom zijn land “helaas niet in de positie was om hulp te bieden”.

Kan en mag je een parallel trekken tussen de Holocaust en het hedendaagse vluchtelingenvraagstuk? En is dit een goed uitgangspunt voor lessen op de middelbare school, bijvoorbeeld bij het vak Burgerschap? Het is een van de vragen die aan de orde komen in een gesprek met Katja Happe en Wichert ten Have.

Zeker, zo meent de laatste, speciaal adviseur van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA). Binnen deze ngo werken experts en politici/diplomaten uit bijna alle Europese landen, Israël, de Verenigde Staten, Canada, Argentinië en Australië samen aan educatieve projecten en onderzoek rond de herdenking van de Holocaust.

“Regeringsleiders voeren nu geregeld internationaal overleg over de vluchtelingencrisis”, zegt Ten Have. “Je kunt meteen een parallel trekken naar hoe dat vlak voor de Tweede Wereldoorlog is gegaan. Dit is een heel belangrijk element in de context van de herdenking van de Holocaust die kan bijdragen aan hoe we aankijken tegen het opvangen van vluchtelingen in deze tijd.

Natuurlijk zijn de verschillen tussen de Holocaust en het vluchtelingenvraagstuk groot, maar het gaat erom dat je mensen aan het denken zet over de gevolgen van wel of niet handelen of van het treffen van bepaalde maatregelen.”

De experts van de IHRA hebben zich al vaak gebogen over de vraag hoe de Holocaust aan bod zou moeten komen in het onderwijs. “Herdenking van en aandacht voor de Holocaust kan en moet niet zonder na te denken over de betekenis die deze geschiedenis heeft voor de eigen tijd”, vindt Ten Have. Vooral in het onderwijs, dat een grote rol speelt bij het levend houden van de herinneringen aan de Holocaust onder de jongere generaties.

Recommendations on Teaching and Learning about the Holocaust. Foto: IHRA

In dat kader formuleerde IHRA onlangs de Recommendations on Teaching and Learning about the Holocaust. Docenten en specialisten op het gebied van Holocauststudies concludeerden namelijk dat het voor leraren makkelijker zou zijn als er richtlijnen zijn over hoe dit onderwerp binnen het onderwijs moet worden behandeld. “In veel landen is er natuurlijk vrijheid van onderwijs en kun je als overheid niet opleggen wat er precies in de les moet worden behandeld. Maar het is wel mogelijk om richtlijnen te schetsen en dat is hiermee gebeurd.”

In gesprek met verveelde pubers

Katja Happe werd dit jaar geïnstalleerd als Cleveringa-hoogleraar en schreef het monumentale werk Veel valse hoop. Dit in 2018 verschenen boek wordt inmiddels gezien als een van de standaardwerken over de Jodenvervolging in Nederland. Maar Happe is ook ervaringsdeskundige als het gaat om met kinderen en jongeren spreken over de Holocaust. Zij stipt het thema vaak aan als ze schoolklassen rondleidt in het voormalige kamp in Ladelund, Duitsland.

Kamp Ladelund was een buitenkamp van het concentratiekamp Neuengamme en bestond slechts kort, van 1 november tot 16 december 1944. Er waren meer dan 2000 gevangenen in het kamp, die moesten werken aan de Friesenwall, een verdedigingslinie. Ook mannen die waren opgepakt tijdens de razzia in Putten kwamen hier om het leven.

Happe: “Ik zeg tijdens die rondleidingen altijd: het gaat hier in Ladelund om aandacht voor het respect en waarden van de mens. Vervolgens is het natuurlijk een belangrijke vraag hoe het zit met het hedendaagse respect ten opzichte van andere mensen, ten opzichte van vluchtelingen. Het eerste artikel uit de Duitse grondwet stelt dat de menselijke waardigheid onaantastbaar is. Dat geldt voor alle mensen, dus ook voor vluchtelingen. Zo kun je dus op een goede manier een koppeling maken tussen het herdenken in Ladelund, de herinneringen aan het nationaalsocialisme en het verhaal van vluchtelingen.”

Natuurlijk zijn er soms verveelde pubers die weinig belangstelling kunnen opbrengen voor wat ze zien in het kamp, maar die zijn gelukkig in de minderheid, stelt Happe. “Ik benadruk ook altijd dat ze alles mogen vragen. Als ze daarop kunnen vertrouwen als je met hen in gesprek gaat, worden ze vaak opener. Dan uiten ze hun mening en vragen echt door. Dat is altijd spannend en goed.”

Burgerschapsonderwijs

Op sommige scholen met leerlingen van verschillende etnische achtergronden vinden geschiedenisdocenten het lastig om de Holocaust in de les te behandelen. Uit onderzoek uit 2010 van weekblad Elsevier en onderzoeksbureau ResearchNet onder 339 docenten bleek dat een op de vijf docenten in de vier grote steden weleens heeft meegemaakt dat hij of zij de Holocaust niet of nauwelijks ter sprake kon brengen, omdat met name islamitische leerlingen daar moeite mee hadden.

Ten Have: “In de richtlijnen die we uitbrachten komt het verschil in culturele afkomst als aandachtspunt aan de orde , en later gaan we het nog uitgebreider behandelen. We noemen nadrukkelijk dat je rekening moet houden met andere achtergronden en leerlingen niet in een hoek moet drukken, maar moet proberen om het onderwerp met begrip én verduidelijking te benaderen.”

Hoe doe je dat het slimste? “Door te bevragen in welke context de Holocaust in Nederland plaats kon vinden. De rechtsstaat wankelde, verdween in een aantal opzichten. Dat betekende dat individuele rechten en ook rechten van bevolkingsgroepen niet meer verdedigd werden door de overheid. Wat rechtsstaat en de democratie inhouden en hoe groot hun waarde is, dat zijn natuurlijk kernpunten van het burgerschapsonderwijs.”

Hologram-getuigenissen

Ten Have ziet bij het levend houden van de herinneringen aan de Holocaust voor jongeren een onmiskenbare rol weggelegd voor de tweede en derde generatie. “Zij kunnen bijvoorbeeld op scholen vertellen over hun verwerking van het oorlogsverleden, of over de verhalen die ze gehoord hebben van ouders of grootouders. Na de oorlog werd er natuurlijk weinig gesproken over de ervaringen in de kampen, maar later vertelden de overlevenden tegen de kleinkinderen vaak meer. Die generatie kan die verhalen weer doorgeven.”

Maar ook technische middelen kunnen worden ingezet om kennis over de Holocaust te delen. In de jaren ‘90 legde cineast Steven Spielberg met zijn stichting Survivors of the Shoah wereldwijd getuigenissen vast van maar liefst 50.000 overlevenden van de Holocaust. Ook in Nederland spraken 55 interviewers met ruim 1000 mensen. Ten Have: “Ik was onlangs in Los Angeles bij de stichting van Spielberg en zag daar dat van een aantal getuigenissen hologrammen zijn gemaakt, waardoor ze op een interactieve manier kunnen worden gebruikt.

Opnames voor het Hologram-project ‘Take a Stand Center’ van het USC Shoah Foundation in samenwerking met het Illinois Holocaust Museum. Foto: Illinois Holocaust Museum

Het lijkt net alsof iemand echt voor je op een podium zit. Scholieren kunnen ook vragen stellen aan getuigen, bijvoorbeeld een vraag als ‘Had je altijd honger in het concentratiekamp?’ In de enorme hoeveelheid interviews wordt dan gezocht naar antwoorden van getuigen op deze vraag. Het is bijna alsof je met een ooggetuige communiceert. Dit soort audiovisuele middelen zullen in de toekomst ongetwijfeld een grotere rol gaan spelen.”

Het gevaar van versimpeling

Bij het koppelen van een precair onderwerp als de Holocaust aan een actueel vraagstuk is het wel van groot belang om de historische context niet uit het oog te verliezen, benadrukt Ten Have.

“Het is zaak om ervoor te zorgen dat de Holocaust in de aandacht blijft, maar er tegelijkertijd voor te waken dat het beeld van deze uitroeiingsmachinerie niet verdraaid, versimpeld of vervalst wordt. Eerlijk gezegd is dat tegenwoordig een groter gevaar dan het ontkennen van de Holocaust, dat vooral in de marges gebeurt.”

Ten Have doelt hier op de vergelijking die steeds vaker gemaakt wordt tussen de uitroeiing van de Joden en de andere slachtoffers die vielen tijdens de oorlog. “Zo van: ‘Onder de Russen zijn ook veel doden gevallen en onder de Duitsers ook; die Russen waren tegenover de Duitsers ook geen lieverdjes.’ Mensen verdraaien hiermee het feit dat de Holocaust, het welbewust vermoorden van Joden, voortkwam uit een ideologie van antisemitisme en een vooropgezet plan was.”

Omstreden monumenten

Naast gedenkplaatsen of herinneringscentra hebben monumenten ook een belangrijke plaats in de herdenkingscultuur, al komen gedenkplaatsen lang niet altijd zonder slag of stoot tot stand. Over het Holocaust Namenmonument in Amsterdam bijvoorbeeld werd maar liefst 12 jaar lang een bittere strijd gestreden tussen kritische omwonenden en initiatiefnemers van het monument. Omwonenden vinden het monument te groot en niet geschikt voor de gekozen plek aan de Weesperstraat, in de voormalige joodse buurt. Ook zijn ze verbolgen over de gevolgde procedure en de kap van bomen en uiten ze hun angst over de komst van veel toeristen.

Het monument, naar een ontwerp van architect Daniel Libeskind, mag er nu toch komen, besloot de Raad van State in juli 2019. Op het monument komen 102.000 namen te staan. Het zal 250 meter lang worden en bestaan uit een aantal stenen muren die zo geplaatst worden dat ze een labyrint van gangen vormen.

Artist impression van het Holocaust Namenmonument. Foto: Studio Liebeskind

Ook in Berlijn werd al ver voor de bouw in 2005 kritiek geuit op de komst van het imposante Holocaust-monument met 2710 betonblokken in het centrum van de stad, vlakbij de Brandenburger Tor. Waar de discussie zich in Nederland vooral richtte op het gebruik van de publieke ruimte, werd in Duitsland de vraag opgeroepen of de Holocaust eigenlijk wel verbeeld kon worden met een monument.

En kon Duitsland als dader eigenlijk wel een gedenkplaats bouwen voor de Joodse slachtoffers? Inmiddels is iedereen het erover eens dat het veld met de golvende blokken een overweldigend gevoel van desoriëntatie en isolement oproept, symbolisch voor de ervaringen van de Joden tijdens het nazibewind.

Ten Have ziet de discussie over het monument zoals die in Nederland gevoerd is niet als een gevaar voor de Holocaust-herdenking. “Ik zie dit niet als een waterscheiding die markeert dat er iets verandert of dat er minder belangstelling is voor de Holocaust. Sterker nog, in de decennia na de oorlog was er natuurlijk juist weinig aandacht voor de Jodenvervolging. Dat is inmiddels fundamenteel veranderd. Daarvan is het monument een teken.”

Hij begrijpt de gevoeligheden rondom het monument goed. “Natuurlijk is er een groep mensen die zegt: ‘Dit raakt ons diep en we hebben een tekort gevoeld aan solidariteit van anderen en dat voelen we nu weer.’ Hoezeer de tegenstanders ook benadrukken dat dit niet het geval is, zulke gevoelens spelen natuurlijk. Maar als je mij vraagt of dit een verandering markeert in de plaats die de Holocaust inneemt in het herdenken van de Tweede Wereldoorlog, dan geloof ik niet dat dit het geval is.”

Happe vindt het feit dat de discussie mag bestaan juist positief. “Dat we nu de mogelijkheid hebben om onze mening te uiten zonder te hoeven vrezen dat er iets gebeurt, dat is een groot goed. Ik vind het zelf erg belangrijk dat deze monumenten er zijn. Ik woon in Berlijn en kom vaak bij het Holocaust-monument. Als je daar doorheen loopt, gebeurt er iets.

Het doet iets met je en zet aan tot nadenken.” Juist het feit dat een monument een discussie kan aanwakkeren, is belangrijk, denkt Happe. “Je kijkt ernaar en praat erover wat het met de ander doet. Of juist niet doet. Communicatie over het monument en de herinnering is toch al iets.”

Blik op het individu

Een derde belangrijke thema in de herdenkingscultuur van de laatste jaren is de toenemende aandacht voor individuele lotgevallen. Op 26 november 2019 hield Happe haar Cleveringa-oratie aan de Universiteit van Leiden. Daarin schonk zij veel aandacht aan de rol van individuele getuigenissen. Zo stond ze stil bij het feit dat ze haar oratie hield vanaf hetzelfde spreekgestoelte waar hoogleraar Rudolph Cleveringa ooit protesteerde tegen het ontslag van zijn Joodse collega’s, en wat hiervan de reikwijdte is geweest:

“Het zijn uiteindelijk altijd individuen die wetten ondertekenen, brieven schrijven of toespraken houden. Staten noch bestuursapparaten kunnen autonoom handelen, want ze bestaan altijd uit afzonderlijke personen. En als die personen hun mening uiten, dragen ze daarmee bij aan het ontstaan en veranderen van de geschiedenis.”

Cleveringahoogleraar Katja Happe op hetzelfde spreekgestoelte waar Cleveringa protesteerde tegen het ontslag van zijn Joodse collega’s. Foto: Marc de Haan

In haar rede pleitte Happe ervoor om de houding en daden van mensen die opstonden tegen de Holocaust nauwgezetter te onderzoeken en naar de achtergronden ervan te speuren ‘wanneer zij zich in hun tijd uitspreken en handelen’.

Ze maakt daarbij duidelijk de geschiedenis niet als ‘een groot blok steen’ te zien. “Wanneer je heel veel kleine punten hebt, veel meningen en veel mensen, dan krijg je een breed beeld met veel nuance. Al onze perspectieven vormen samen het beeld van de geschiedenis.”

Happe weerspreekt de kritiek dat te veel nadruk leggen op individuele getuigenissen bedreigend is voor een goede blik op de verantwoordelijkheid en rol van instituties of de samenleving als geheel. “Als je je op het individu richt, dan verlies je de geschiedenis niet uit het oog. Het individu is onderdeel van het totaalbeeld. Het is voor mij geen tegenstelling.”

Er speelt al enige tijd discussie rond het feit dat meer aandacht voor individuele ervaringen betekent dat niet alleen de slachtoffers aandacht krijgen, maar ook de daders. Hierbij ligt het gevaar van nivellering op de loer: het vervagen van de grenzen tussen daders, slachtoffers, omstanders en medeplichtigen dan ze in de historische context waren.

Historicus en tv-maker Ad van Liempt werd in dit verband recent nog bekritiseerd vanwege zijn inmiddels omstreden proefschrift over kampcommandant van Westerbork Albert Konrad Gemmeker. Voormalig universitair hoofddocent Rudolf Dekker beschuldigt Van Liempt van plagiaat, maar ook van nivellering.

Ten Have relativeert. “In het algemeen ben ik niet tegen biografieën van daders”, stelt hij. “We hebben in de afgelopen decennia geleerd dat het belangrijk is om voldoende aandacht te schenken aan het leed van de slachtoffers, maar dat neemt niet weg dat het goed is om te weten hoe daders tot hun daden gekomen zijn, ook in dit geval.”

Over de landsgrenzen heen

Happe schreef met Veel valse hoop een belangrijk nieuw boek over de geschiedenis van de Jodenvervolging in Nederland en een nieuwe belangrijke toevoeging in het eervolle rijtje van werken van Abel Herzberg, Loe de Jong en Jacques Presser.

Zelf blijft Happe bescheiden wanneer haar naam wordt genoemd tussen deze monumentale geschiedschrijvers en geeft daarbij het belang aan van een bredere inbedding. “Het boek gaat over de Jodenvervolging in Nederland, zeker, maar ook over de regering in ballingschap en de hulporganisaties en wat die voor Joden deden. Ik hoop natuurlijk dat het een standaardwerk wordt, omdat de boeken van Presser en De Jong natuurlijk al langer geleden zijn verschenen. We hebben nu toch beschikking over nieuwere studies, bronnen en literatuur.”

Ten Have signaleert dat de geschiedschrijving in de verschillende Europese landen steeds meer overeenkomsten gaat vertonen. “Door het bestaan van het NIOD en de activiteiten van Loe de Jong zijn wij in Nederland al vroeg begonnen met een fundamentele wetenschappelijke studie van wat er gebeurd is in de oorlog. De Jong had ook al vroeg een kritische blik richting de Nederlandse overheid. In bijvoorbeeld België en Frankrijk was dit minder het geval. Kritiek op het Vichy-regime in Frankrijk kwam daar pas later. Langzaam kruipt dat wel naar elkaar toe.”

Een breuklijn ziet Ten Have nog wel ten opzichte van Oost-Europa. “Vrij onderzoek was daar natuurlijk lang onmogelijk door het communisme. En nu ondervinden Oost-Europese landen opnieuw tegenwerking door de opkomst van het nationalisme, waardoor het moeilijker is om kritisch naar de eigen bevolking en de eigen geschiedenis te kijken.”

Als Happe, die in Duitsland woont en werkt, de geschiedschrijving over de oorlog tussen Nederland en Duitsland vergelijkt, denkt ze in eerste instantie aan de blik die vanuit Duitsland meer naar het oosten gericht is, omdat daar de concentratie- en vernietigingskampen waren.

“Maar wat je in alle landen ziet, ook in Duitsland, is dat men naarmate de afstand met het verleden groter wordt meer over de landsgrenzen kijkt: zo kijkt men nu in Duitsland ook naar de positie van Nederland ten opzichte van andere landen.” Ook Nederlanders hadden hun blik lange tijd vooral naar binnen én richting het land van de daders – Duitsland – gericht. Happe: “In beide landen wordt nu de eigen positie bekeken in het hele netwerk van het nationaalsocialisme. De blik verwijdt zich.”

Over de auteur

 

Marlies Dinjens

Marlies Dinjens is historicus en journalist/tekstschrijver. Ze werkte eerder voor de Volkskrant, Het Parool en Metro en schreef het non-fictieboek De vlucht van een paradijsvogel. Dit boek vertelt het verhaal van Hannie de Rijke, die een vliegramp overleefde in Nederlands Nieuw-Guinea.


Foto bovenaan pagina

De Amerikaanse gezant Myron Taylor spreekt tijdens de conferentie in Évian. Foto: United States Holocaust Memorial Museum / National Archives and Records Administration, College Park.

De politiek van de Holocaust-herinnering in Wit-Rusland

In het dwangarbeidskamp Maly Trostenets en de omliggende bossen net buiten Minsk vermoordden de nazi’s tussen de 60.000 en 90.000 mensen tussen 1942 en 1944. Een groot deel van hen waren Joden uit Wit-Rusland en uit Midden- en West-Europa. Anne-Lise Bobeldijk doet onderzoek naar de geschiedenis van Maly Trostenets en de complexe herinneringscultuur die rond deze plek is ontstaan.

In het Haus der Geschichte Österreich in de Hofburg in Wenen, het gebouw waar Hitler 81 jaar eerder de Anschluss tussen Duitsland en Oostenrijk uitriep, werd in oktober 2019 het boek Das Massiv der Namen gepresenteerd. Het zogenaamde ‘massief der namen’ is een monument dat in maart 2019 werd onthuld in Minsk. Het gedenkt de Oostenrijkse Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden vermoord bij Maly Trostenets, een klein dorpje vlak buiten de hoofdstad van Wit-Rusland.

Tijdens de Duitse bezetting werd een kolchoz-terrein in het dorpje gebruikt als dwangarbeidskamp. Er werkten Sovjet krijgsgevangen, Wit-Russische burgers (zowel Joods als niet-Joods), maar ook West-Europese Joden uit wat nu Oostenrijks, Duits en Tsjechisch grondgebied is. De laatste groep was relatief klein, omdat slechts een zeer klein deel van de circa 33.000 naar Minsk gedeporteerde Joden in het Maly Trostenets-kamp terechtkwam. Het overgrote deel werd tussen 1942 en 1943 direct na aankomst in Minsk vermoord in gaswagens of doodgeschoten en begraven in twee bossen dichtbij het kamp, Blagovshina en Shashkova.

Maly Trostenets bleef lang onbekend in West-Europa. Pas eind jaren negentig ontstond er mondjesmaat aandacht voor deze plek, waar naar schatting 60.000 tot 90.000 mensen werden vermoord door de nazi’s. Sinds 2010 neemt de interesse zienderogen toe. In Minsk zijn verschillende monumenten onthuld en een Duits-Wit-Russische tentoonstelling over Maly Trostenets reist langs verschillende steden in Duitsland, Oostenrijk en Wit-Rusland. Bij Maly Trostenets zelf werden in 2015 en 2018 twee staatsmonumenten geopend: eentje in het voormalige kamp en eentje in Blagovshina, waar de meeste Joden vermoord werden.

Laveren

Wat opvalt bij alle herdenkingen en evenementen die rond Maly Trostenets worden georganiseerd, is dat betrokken hoogwaardigheidsbekleders graag benadrukken dat Maly Trostenets een Europese plek is en hoezeer de Europese herinnering aan deze plek van belang is. Zo gaf de projectdirecteur van het nieuwe monumentencomplex in Minsk in 2013 aan dat deze “deel uitmaakt van een gedeelde Europese herinneringscultuur”. En werd Maly Trostenets bij de recente boekpresentatie in Wenen een Europees Vernichtungsort genoemd.

Maly Trostenets is daarmee meer dan alleen een herdenkingsplek. Ze wordt – vrij openlijk – door zowel Duitsland en Oostenrijk als door Wit-Rusland ingezet om de banden tussen de landen te versterken.

Wit-Rusland is een van de meest geïsoleerde landen van Europa. Het land wordt sinds 1994 door Aleksandr Loekasjenko geregeerd en staat bekend als de laatste dictatuur van Europa. Sancties door de Europese Unie, die in de eerste plaats het doel hebben om de afschaffing van de doodstraf te bewerkstelligen en het ondemocratische klimaat in het land te veranderen, maken Wit-Rusland sterk afhankelijk van Rusland.

Maar sinds de bezetting van de Krim in 2014 door Rusland is een politieke koersverandering zichtbaar. President Loekasjenko is in het openbaar in het Wit-Russisch gaan spreken – voorheen sprak hij alleen Russisch – en in 2014 en 2015 trad hij op als onderhandelaar in het conflict tussen Oekraïne en Rusland door twee topontmoetingen te organiseren. Met deze stap in de richting van Europa is het voor Wit-Rusland wenselijk om ook deel uit te maken van een Europese geschiedenis.

De monumentalisering en musealisering van Maly Trostenets laten echter zien dat het lastig is voor Wit-Rusland om te laveren tussen een Europese Holocaustherinnering en het eigen nationale narratief over de Grote Patriottische Oorlog, zoals de periode tussen 1941 en 1945 in de voormalige Sovjet-Unie werd genoemd.

Het museum voor de Grote Patriottische Oorlog in Minsk. Foto: Anne-Lise Bobeldijk, juni 2018

Sovjet-burgers

In juni 2015 hield Loekasjenko een toespraak bij het hoofdmonument voor Maly Trostenets, de Poort der Herinnering. In zijn toespraak sprak hij over andere landen die “de pijn van Trostenets” delen met de Wit-Russen, terwijl hij tegelijkertijd de prestaties van het Rode Leger prees en de “grootheid van het Sovjetvolk wiens nakomelingen wij zijn”. De verwijzing naar de grootsheid van het Sovjetvolk valt niet uit de toon in Wit-Rusland.

Enerzijds werd Wit-Rusland tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar getroffen door de terreur van de nazi’s; circa een vierde van de bevolking stierf als gevolg van de Duitse bezetting of werd door de nazi’s vermoord. Anderzijds is in Wit-Rusland ook de felle strijd van grote groepen partizanen van belang binnen de nationale geschiedenis.

Zij vochten, net als het Rode Leger, tegen het naziregime. Het nationale narratief dat werd omarmd tijdens de Sovjettijd, dat dus zowel het heldendom als het persoonlijk leed van het Sovjetvolk benadrukte, werd ook na de onafhankelijkheid van Wit-Rusland in ere gehouden en is ook nu nog altijd het belangrijkste onderdeel van de geschiedenis van de Grote Patriottische Oorlog.

De verwijzing naar de gedeelde pijn met andere Europese landen is ongebruikelijker. Hiermee wordt namelijk gerefereerd aan de Holocaust, en dat is niet vanzelfsprekend. Het laatste Sovjet-monument voor Maly Trostenets, dat in 1963 werd geplaatst, herdenkt alleen de vreedzame Sovjet-burgers die hier werden vermoord. Het feit dat een groot deel van deze burgers Joods was, valt nergens uit op te maken, net zomin als het feit dat een derde van de slachtoffers gedeporteerde West-Europese Joden waren.

In de Sovjet-Unie was dit een vrij gebruikelijke omgang met het verleden. Er was er weinig tot geen ruimte om Holocaust-slachtoffers te herdenken, omdat de Joodse slachtoffers slechts als Sovjet-burgers werden herdacht. Hetzelfde gold voor leden van andere minderheidsgroepen en hen die als Sovjet-krijgsgevangene of partizaan het doelwit waren van de nazi’s.

Hoewel het idee om iedereen als Sovjet-burger te beschouwen het herdenken van verschillende groepen onder dezelfde noemer mogelijk maakte, resulteerde het meestal in het onzichtbaar maken van de Holocaust en in onverschilligheid ten aanzien van het lot van mensen die vervolgd werden voor het feit dat ze Joods waren. Hoewel er iets meer ruimte voor komt, wordt deze geschiedenis nog altijd niet volledig erkend. Een vrij directe verwijzing naar de Holocaust is dus hoogst ongebruikelijk.

De Poort der Herinnering. Foto: Anne-Lise Bobeldijk

‘Kl. Trostenets’

Het benoemen van het gedeelde Holocaust-verleden heeft verschillende effecten. Een daarvan is dat er zo een plek voor een gemeenschappelijk toekomstbeeld ontstaat. Zoals James E. Young in Textures of Memory schrijft: “Door het creëren van gemeenschappelijke ruimten voor het geheugen propageren monumenten de illusie van een gemeenschappelijk geheugen. […] Door het creëren van een gevoel van een gedeeld verleden, zoals bijvoorbeeld nationale gedenkdagen, bevorderen zij het gevoel van gemeenschappelijkheden en zelfs een gevoel van een gedeelde nationale bestemming.”

Het ontwerp van het monumentencomplex in Minsk geeft een poging weer om de geschiedenis binnen het kader van het Europese geheugen van de Holocaust te plaatsen.

Het Maly Trostenets monumentencomplex ligt aan de rand van Minsk, op de grens met het kleine dorpje Maly Trostenets, en staat in schril contrast met de omgeving. Hoge appartementengebouwen en een supermarkt omringen het complex, terwijl een bord de bezoekers naar de verschillende monumenten op het terrein leidt: ‘de weg des doods’, de ‘ruïnes van het vernietigingskamp’ en de ‘plek waar 6500 gevangenen zijn verbrand’.

De appartementen kijken uit op het hoofdmonument, de ‘Poort der Herinnering’, en op de ‘Weg der Herinnering’ die ernaartoe leidt. Grote stenen blokken met herdenkingsplaten waarop alle plaatsen staan waar de nazi’s in Wit-Rusland misdaden hebben gepleegd, bevinden zich aan weerszijden van de weg. Deze eindigt bij een tien meter hoge bronzen sculptuur van een groep menselijke figuren die uit twee zeer hoge poorten tevoorschijn komen.

De figuren zijn slechts half gekleed, de meeste in lompen of in gestreepte outfits, en hebben een blik van wanhoop op hun gezicht. De bronzen deuren lijken een houten kamppoort en zijn gewikkeld in prikkeldraad. Op een van de poorten staat een bordje met daarop ‘Kl. Trostenets’.

Het bord op de Poort der Herinnering. Foto: Anne-Lise Bobeldijk, september 2017

Het is duidelijk dat hier wordt verwezen naar diverse iconen die ingebed zijn in de Europese herinnering aan de Holocaust. De gestreepte kleding bijvoorbeeld herinnert de bezoeker direct aan de kleding die de gevangenen in veel concentratiekampen moesten dragen. Het ‘Kl. Trostenets’-bordje roept een associatie op met de afkorting KL (Konzentrationslager), dat stond voor de namen van de concentratiekampen: KL Dachau, KL Buchenwald, KL Auschwitz…

Holocaust-iconografie

Monumenten zijn nooit een letterlijke weergave van het verleden. Maar in zijn toespraak bij de onthulling van het monument benadrukte president Loekasjenko dat de architecten de lastige taak hadden gehad om “de historische waarheid te bewaren en een volledig beeld te geven van het lijden van de mensen”.

De projectdirecteur en hoofdarchitect van het monumentencomplex, Anna Aksjenova, benadrukte dit eveneens en stelde dat “het monumentencomplex is gecreëerd met het doel de slachtoffers van het nationaalsocialistische regime te herdenken en de historische authenticiteit van de locatie te waarborgen”.

Als men het monument in het licht van deze opmerkingen bekijkt, ontstaat er een probleem met de ‘authenticiteit’ van de ‘historische waarheid’ die wordt verbeeld. In zijn studie over Holocaust-iconen herinnert Oren Baruch Stier ons eraan dat “Holocaust-symbolen een zekere mate van historische authenticiteit moeten uitstralen, willen ze gebruikt worden om de waarheid van de gebeurtenissen die ze moeten weergeven over te brengen.” In het geval van de herdenkingspoort van de Trostenets wordt de ‘historische waarheid’ echter niet in zijn geheel weerspiegeld.

In het monumentencomplex wordt de indruk gewekt dat Maly Trostenets een concentratie- of vernietigingskamp was. Dit is echter niet het geval, ondanks dat er ook in de media recentelijk veel gesproken wordt over Maly Trostenets als vernietigingskamp. Het kamp werd in 1942 gebouwd door Eduard Strauch, commandant van de Sicherheitspolizei in Minsk (KdS Minsk).

Het werd voornamelijk gebruikt als agrarisch kamp voor de KdS Minsk en bestond uit een aantal barakken, werkplaatsen voor arbeiders en een landhuis. Het merendeel van de mensen die bij Maly Trostenets werden gedood, werd direct na hun deportatie vermoord in het bos van Blagovshina en is nooit in het kamp terechtgekomen.

Hoewel er zeker overeenkomsten zijn tussen Maly Trostenets en andere kampen in het nazi-kampsysteem stond het, in tegenstelling tot de meerderheid van de concentratiekampen (KL’s) in het Duitse Rijk en bezette gebieden, niet onder het gezag van de Inspektor der Konzentrationslager. In plaats daarvan werd het gerund door de SS Minsk. De ‘Kl. Trostenets’-inscriptie op het monument verwijst in dit geval niet naar het kamp zelf, maar naar een bord dat tijdens de oorlog bij de ingang van het dorp Maly Trostenets hing en dat de Duitse naam van het dorp droeg: Klein Trostenets.

De uniformen van de mensen die op het monument zijn afgebeeld zijn ook niet geheel waarheidsgetrouw. De gevangenen van Trostenets droegen namelijk niet de gestreepte kleding die de gevangenen van concentratiekampen droegen en die op het monument zijn afgebeeld. Voor een monument dat is opgericht “om de historische waarheid te bewaren”, lijkt het enigszins problematisch dat deze historische elementen niet helemaal authentiek zijn.

Het intrigerende is dat er aan de ene kant geprobeerd wordt om door middel van deze Holocaust-iconografie dichter bij de Europese herinnering aan de Holocaust te komen, terwijl er anderzijds heel terughoudend wordt omgegaan met het expliciet benoemen ervan.

Bij de ingang van het monumentencomplex staat een bord met daarop deze tekst: “Het Trascianec-kamp is een nazistisch centrum voor de uitroeiing van inwoners van Minsk en inwoners van andere Wit-Russische steden en dorpen, leden van de antifascistische ondergrondse strijd, de partizanenbeweging, de krijgsgevangenen van het Rode Leger, burgers die uit Europa zijn gedeporteerd.” Nergens, ook niet in het geval van de West-Europese burgers, wordt het feit genoemd dat een aanzienlijk deel van deze mensen Joods was, terwijl dit wel de enige reden was dat ze vermoord werden.

Bilaterale verhoudingen

Een vergelijkbare omgang met Maly Trostenets is te vinden in het Museum voor de Grote Patriottische Oorlog in Minsk. Het museum, dat in 2014 heropend werd in een nieuw gebouw en met een nieuwe tentoonstelling, wijdt een volledige ruimte aan Maly Trostenets.

De zaal in het Museum voor de Grote Patriottische Oorlog over Maly Trostenets. Foto: Anne-Lise Bobeldijk, september 2017

Op een bordje valt te lezen wat er gebeurd is: “In drie jaar tijd werden hier meer dan 200.000 burgers uit de Sovjet-Unie en bezette West-Europese landen vermoord.1 Qua het aantal doden komt het kamp op de vierde plaats na Auschwitz, Majdanek en Treblinka.” Ook hier worden de slachtoffers alleen burgers genoemd, terwijl er tegelijk een verbinding met de Holocaust wordt gelegd door te verwijzen naar kampen die doorgaans direct geassocieerd worden met de Holocaust.

De Europese herinnering aan Maly Trostenets staat momenteel nog in de kinderschoenen. Doordat deze nog jong is, is ze ook behoorlijk aan verandering onderhevig. In de afgelopen vijf jaar zijn er veel spelers bijgekomen die graag een aandeel hebben in de herinnering en hoe deze wordt vormgegeven. In de catalogus van de reizende tentoonstelling over Maly Trostenets spreekt de Duitse ambassadeur in Minsk over de verantwoordelijkheid om gezamenlijk te herdenken.

De Oostenrijkse ambassadeur in Minsk geeft in het boek Das Massiv der Namen toe dat een van de pijlers van de bilaterale verhoudingen tussen Wit-Rusland en Oostenrijk de gezamenlijke herinnering aan Maly Trostenets is. Ondanks de mogelijke achterliggende agenda’s om deze plek te omarmen en samen met de Wit-Russen te herdenken, heeft de aandacht ook invloed op het discours in Wit-Rusland. Het tweede deel van het Trostenets Memorial Park werd in 2018 geopend in het bos van Blagovshina.

Het monument somt op wie er vermoord zijn in het bos: “leden van de antifascistische ondergrondse strijd en de partizanenbeweging, de krijgsgevangenen van het Rode Leger, de gevangenen van het getto van Minsk en de Joodse bevolking gedeporteerd uit Oostenrijk, Duitsland, Tsjechië, Polen en andere Europese landen”. Hoewel de Wit-Russische Joden – hier op omslachtige en dubbelzinnige wijze beschreven als de “gevangenen van het getto van Minsk” – nog niet openlijk erkend en benoemd worden, verschuift de retoriek stukje bij beetje naar een openlijke erkenning van alle Joodse slachtoffers in Maly Trostenets.

Dit artikel bouwt voort op A.C. Bobeldijk, ‘Holocaust symbolism in Belarusian Memory of Maly Trostenets’, ACCESSING CAMPSCAPES no. 4 (2019) 36-45.

Over de auteur

 

Anne-Lise Bobeldijk

Anne-Lise Bobeldijk is promovendus aan het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocide Studies en de Universiteit van Amsterdam, waar ze de geschiedenis en de internationale herdenkingscultuur van Maly Trostenets onderzoekt.


Noot

1. Direct na de bevrijding van Minsk werd er onderzoek gedaan bij Maly Trostenets door de Buitengewone Staatscommissie voor het vaststellen en onderzoeken van misdaden gepleegd door de Duits-fascistische indringers en hun medeplichtigen. Zij stelden vast dat er 206.500 mensen vermoord werden bij Maly Trostenets. Historici hebben dit later bijgesteld en momenteel wordt er vanuit gegaan dat er 60.000 tot 90.000 mensen zijn vermoord. Van de West-Europese Joden valt er vrijwel exact vast te stellen wie er vermoord zijn omdat de deportatielijsten nog bestaan. Wit-Russische Joden, Sovjet krijgsgevangenen en andere lokale slachtoffers stierven anoniemer omdat hiervan geen lijsten werden gemaakt. In Wit-Rusland wordt nog altijd uitgegaan van de Sovjet-aantallen.


Verder lezen

James E. Young, The texture of memory : Holocaust memorials and meaning (New Have: Yale University Press, 1993).

Oren Baruch Stier, Holocaust icons: Symbolizing the Shoah in history and memory (New Brunswick: Rutgers University Press, 2015).


Foto bovenaan artikel

Wegwijzer bij het herinneringscomplex Maly Trostenets. Foto: Anne-Lise Bobeldijk, september 2017

Een eigen werkelijkheid

In de WO2-zoekmachine Oorlogsbronnen.nl komen miljoenen bronnen uit honderden verschillende erfgoedcollecties samen. Iedere bron kent een eigen verhaal en achter elk verhaal schuilen verschillende bronnen. Dit keer in ‘Oorlogsbron uitgelicht’: de rol van films in collectieve herinnering. Op Oorlogsbronnen.nl vind je ruim 1.300 video’s uit en over de Tweede Wereldoorlog. Je verder verdiepen in dit onderwerp? Zoek dan naar meer krantenartikelen, foto’s, archieven, objecten et cetera via Oorlogsbronnen.nl.

Het beeld van belangrijke gebeurtenissen en historische personen uit de Tweede Wereldoorlog wordt in grote mate bepaald door films. Speelfilms tonen daarbij een eigen interpretatie van de werkelijkheid en spelen in op emoties van kijkers. Dit geldt in het bijzonder voor De Overval en Een brug te ver.

In 1962 verschijnt een van de meest succesvolle Nederlandse films van die tijd: De Overval trekt bijna 1,5 miljoen bezoekers; zo’n een op de tien Nederlanders ziet de film. Het scenario werd geschreven door de bekende historicus Loe de Jong. De film vertelt het verhaal van de overval op het Huis van Bewaring in Leeuwarden. Op 8 december bevrijdden vijfentwintg verzetsmensen zonder het gebruik van geweld tijdens deze overval vijftig gevangenen en een bewaker die meewerkte aan de voorbereidingen van de overval.

Vermomming

De daadwerkelijke verzetsactie begint wanneer twee politieagenten met drie gearresteerde zwarthandelaren via de poort de gevangenis binnenkomen. De politieagenten waren in werkelijkheid verzetsmensen in gestolen politieuniform, en ook de arrestanten waren verklede leden van het verzet.

Scène uit de film De Overval, waarin de overvallers wachten in de struiken. Bron: Collectie Fries Verzetsmuseum, S. Andringa

Scène uit de film De Overval. De overvallers staan voor de deur van het Huis van Bewaring. Bron: Collectie Fries Verzetsmuseum, S. Andringa

Scène uit de film De Overval, waarin de overvallers de bewakers overmeesteren. Bron: Collectie Fries Verzetsmuseum, Leeuwarder Courant

Opnames van de film De Overval. Bron: Collectie Fries Verzetsmuseum, S. Andringa

De Nederlandse bewakers worden overmeesterd. Een aantal vooraf geselecteerde gevangenen wordt uit hun cel bevrijd en naar onderduikadressen gebracht. Allen overleefden de oorlog. Alleen Johannes Kolff, een van de overvallers, overleed op 29 januari 1945 tijdens een arrestatiepoging van de SD op zijn onderduikadres.

De afvoerploeg, die de bevrijde gevangenen naar hun onderduikplek bracht, bij elkaar na de bevrijding. Bron: Collectie Fries Verzetsmuseum, maker onbekend

Groepsfoto van de deelnemers aan de overval, gemaakt na de bevrijding. Bron: Collectie Fries Verzetsmuseum, maker onbekend

Wisselend succes

De succesvolle overval op het Huis van Bewaring in Leeuwarden was een uitzondering in de geschiedenis van verzet. Het was namelijk uitzonderlijk dat het lukte om zonder gebruik van geweld een groot aantal gevangenen te bevrijden. Meestal liep dat anders. Zo mislukten in mei en juli 1944 twee overvallen op het Amsterdamse Huis van Bewaring, waarna het grootste deel van de overvallers werd opgepakt en geëxecuteerd. Tijdens de succesvolle overval op de Koepelgevangenis in Arnhem werden in mei 1944 slechts twee verzetsmensen bevrijd.

Een deel van de overvallers onder leiding van Gerrit Jan Niesing in de kleding die ze droegen tijdens de overval. De foto is gemaakt na de bevrijding. Bron: Collectie Fries Verzetsmuseum, maker onbekend

Wilhelmus

Het is natuurlijk geen toeval dat de overval in Leeuwarden in de jaren zestig werd uitgekozen als onderwerp voor een speelfilm. De bevrijdingsactie, een van de meest spectaculaire acties uit de geschiedenis van het verzet in Nederland, paste goed in de herinneringscultuur van die tijd, waarbij heldenmoed en nationale wederopstanding overheersten. Het was niet per se Loe de Jongs doel om de historische werkelijkheid te tonen “in haar onduidelijke en verwarde gecompliceerdheid”.1 De Overval moest vooral artistiek verantwoord zijn en emoties oproepen. Deze aanpak sloeg aan bij het grote publiek. Tijdens de première werd na afloop van de filmvertoning zelfs spontaan het Wilhelmus gezongen.

Vanaf de jaren zeventig verbreedde het blikveld en kwamen ook gebeurtenissen met internationale impact meer in de belangstelling te staan. De interesse voor de grote geallieerde Operatie Market Garden komt voort uit dit internationale perspectief. Kenmerkend hiervoor is de Hollywoodproductie Een brug te ver (A Bridge too Far, gebaseerd op het gelijknamige boek van Cornelius Ryan). Deze film was in 1977 de duurste film ooit gemaakt. Met een budget van 25 miljoen dollar leverde Een brug te ver 50 miljoen dollar op. De film werd in het Engels, Duits en Nederlands uitgebracht. Een internationaal succes dus.

Geallieerd perspectief

Operatie Market Garden was een van de grootste geallieerde operaties in West-Europa. Tijdens deze operatie moesten met behulp van geallieerde luchtlandingstroepen een aantal cruciale bruggen veroverd worden. Zo kon de weg vrijgemaakt worden voor de bevrijding van Nederland en een directe aanval op het Ruhrgebied, het industriële hart van nazi- Duitsland. De operatie was een mislukking voor de geallieerden. Waar meestal de overwinnaars de grootste aandacht krijgen, herinneren we ons – ook nu nog – vooral de geallieerde soldaten. Een sleutelrol wordt ingenomen door John Frost, de Britse officier die de Arnhemse Rijnbrug probeerde te veroveren.

Hoewel deze slag slechts een klein onderdeel van Operatie Market Garden vormde, is Arnhem – mede door de film – een erg grote rol gaan spelen in het verhaal over Operatie Market Garden. In de collectieve herinnering was Operatie Market Garden een brug te ver voor de geallieerden en niet een succesvolle verdediging door het Duitse leger dat zich nog lang niet gewonnen gaf. In 2019 was het 75 jaar geleden dat Operatie Market Garden plaatsvond, waarbij werd stilgestaan met een groot aantal herdenkingen en vieringen. De operatie speelt daarmee ook nu nog een grote rol in de collectieve herinnering.

Kritiek

Ondanks de goede ontvangst van de film klonk er ook kritiek: de film zou niet waarheidsgetrouw genoeg zijn en gaf een onjuist beeld van de werkelijkheid. Zo vonden de opnames grotendeels plaats in Deventer. Deze stad moest doorgaan voor Arnhem. De omgeving rondom de huidige John Frostbrug in Arnhem was namelijk zo veranderd dat de situatie zoals tijdens Market Garden onmogelijk nagebootst kon worden. Arnhem was ontzettend gemoderniseerd en deels herbouwd, terwijl de stad Deventer meer vervallen was. Bij de brug in Deventer werden de Arnhemse villa’s nagebouwd.

Een Duitse tank wordt opgeblazen tijdens de opnames van Een brug te ver in 1976. Bron: Collectie Fries Verzetsmuseum, ANP

Acteurs in geallieerde en Duitse uniformen eten tijdens de opnames van Een brug te ver in 1976. Bron: Collectie Fries Verzetsmuseum, maker onbekend

Ieder op hun eigen manier laten De Overval en Een brug te ver zien dat speelfilms een eigen versie van de werkelijkheid creëren. Dit is nodig om een film aantrekkelijk te maken voor het grote publiek. De onderwerpen van De Overval en Een brug te ver zijn niet toevallig gekozen, ze passen perfect in de tijdgeest van toen.

Het oproepen van emotie in film blijft populair, soms ten koste van de strikte historische werkelijkheid. In de film Bankier van het Verzet (2018) staat de verzetsheld Walraven van Hall in het stralende middelpunt. Dit doet denken aan het idee van heldenmoed en nationale wederopstanding, kenmerkend voor de jaren zestig. Toch is er in bijvoorbeeld Zwartboek (2006) wel ruimte voor een meer gevarieerd beeld. Ook in Als twee druppels water (1963), de speelfilm naar de roman De donkere kamer van Damokles (1958), is er ruimte voor het schemergebied tussen verzet en collaboratie.

Zwaartepunten en accenten verschuiven door de tijd en keren ook vaak weer terug. We kunnen dus rustig stellen dat ook speelfilms laten zien hoezeer collectieve herinneringen aan de oorlog onderhevig zijn aan golfbewegingen.

Over Netwerk Oorlogsbronnen

Het Netwerk Oorlogsbronnen wordt gefaciliteerd door het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en gefinancierd door het ministerie van VWS en het vfonds.


Noot

1 Loe de Jong, De Overval (Amsterdam 1962).


Foto bovenaan artikel

Foto gemaakt tijdens de opnames van Een brug te ver in 1976. Bron: Collectie Fries Verzetsmuseum, maker onbekend

Een kritische blik op het verleden

Hoe reageren mensen wanneer ze geconfronteerd worden met films over de Holocaust? In welke mate verhouden ze zich kritisch tot wat ze zien? De Duitse historicus Stefanie Rauch promoveerde in 2014 aan de University of Leicester op een onderzoek naar deze vragen. Momenteel bestudeert ze als postdoc onderzoeker aan het University College London een andere ‘beeldvraag’: hoe medeplichtigen aan de Holocaust zich in videogetuigenissen presenteren.

Sophie van den Bergh sprak met haar over de (veronderstelde) impact van verschillende soorten filmbeelden – speelfilms, docudrama’s en videogetuigenissen.

In The Boy in the Striped Pyjamas (2008), de speelfilm gebaseerd op het gelijknamige boek van John Boyne, verhuist de 9-jarige Bruno met zijn familie naar Polen, waar zijn vader is aangesteld als nazi-commandant. In de buurt van hun huis gaat Bruno op ontdekkingstocht en ontmoet Shmuel, een jongen die zich aan de andere kant van het prikkeldraad bevindt. Bruno weet niet dat de jongen, die steeds een gestreepte ‘pyjama’ draagt, een Joodse gevangene in een concentratiekamp is. Ondanks de afrastering die hen scheidt, ontstaat een hechte vriendschap.

Scène uit de film The Boy in the Striped Pyjamas. Foto: Miramax

The Boy in the Striped Pyjamas wordt door velen als ultieme Holocaustkitsch gezien, een film die enkel inspeelt op emotie en een verkeerd beeld schetst van de historische werkelijkheid. Zo schreef filmcriticus Manohla Dargis in de New York Times dat de film “de Holocaust trivialiseert, bagatelliseert, tot kitsch maakt, commercieel uitbuit en kaapt om een tragedie te vertellen over een nazi-familie”. Dargis’ reactie is tekenend voor de manier waarop sommige critici en onderzoekers naar Holocaustfilms kijken: ze maken zich zorgen dat de (vaak gewelddadige) beelden in deze films kijkers niet alleen maar afschrikken, maar ook juist een bepaalde aantrekkingskracht op hen uitoefenen.

Kijkers zouden bovendien niet kritisch (kunnen) omgaan met de beelden en de melodramatische materie voor waar aannemen. Daarmee zouden deze films de herinnering aan de Holocaust kunnen vervormen of vervlakken. Dit zou zowel opgaan voor docudrama’s – waarin historische gebeurtenissen gedramatiseerd in beeld worden gebracht – als voor speelfilms als The Boy in the Striped Pyjamas.

De onderliggende aanname is steeds dat de manier waarop de Holocaust in speelfilms en docudrama’s voor het voetlicht wordt gebracht wel een sterke impact móet hebben op kijkers. Maar de werkelijke invloed van dergelijke films is eerder nog niet onderzocht. Veel bestaand onderzoek richt zich volgens Stefanie Rauch op tekstanalyse van het werk zelf; tot nu toe is er weinig tot geen aandacht geweest voor de individuele receptie van Holocaustfilms. In haar promotieproject deed Stefanie Rauch daarom empirisch, kwalitatief onderzoek naar kijkersreacties op Holocaustfilms en -docudrama’s.

Geloofwaardigheid

Om publieksreacties op beide genres te onderzoeken ondervroeg Rauch 68 Britse respondenten van uiteenlopende achtergronden, leeftijden en opleidingsniveaus na het kijken naar The Reader of The Boy in the Striped Pyjamas – beiden speelfilms – of naar Defiance, Conspiracy of The Grey Zone – alle drie docudrama’s gebaseerd op een historische gebeurtenis. Ze richtte zich daarbij met name op de vraag in welke mate kijkers kritisch reageerden op wat ze voorgeschoteld kregen. Hoe gingen ze om met waarheidsclaims? Durfden ze wat ze zagen in twijfel te trekken?

Rauch constateerde een opvallend verschil in reactie op de twee soorten films. Hoewel respondenten op alle films emotioneel reageerden, waren de kijkers van docudrama’s veel minder snel geneigd de geloofwaardigheid van de film te bevragen dan mensen die een speelfilm hadden gezien. Hoe werkt dit volgens Rauch?

“Het heeft deels te maken met de zweem van autoriteit die om docudrama’s als Conspiracy hangt en de realistische esthetiek waarvan ze gebruikmaken. De begeleidende claim dat de films gebaseerd zijn op een waargebeurd verhaal draagt bij aan deze ervaring. Kijkers zijn snel een beetje geïntimideerd of onder de indruk van deze verwijzing naar de ‘echtheid’ van het verhaal en durven het gerepresenteerde daardoor minder snel in twijfel te trekken.”

Toch betekent de bewering dat iets is ‘gebaseerd op een waargebeurd verhaal’ niet per se dat een film of docudrama feitelijk geheel juist is. Zo lijkt het in Conspiracy alsof Wilhelm Kritzinger, een van de deelnemers aan de Wannseeconferentie, aanvankelijk tegen de ‘Endlösung’ was, terwijl hier geen historisch bewijs voor bestaat. “Niet alle kijkers hebben evenveel kennis van de historische gebeurtenissen waarop de films gebaseerd zijn – in het geval van Conspiracy is dat de Wannseeconferentie, en bij The Grey Zone een opstand in Auschwitz. Ze zijn daardoor niet in staat om in te schatten in hoeverre een film strookte met de historische werkelijkheid.”

Scène uit de film The Grey Zone. Foto: Bridge Pictures

Collectief kijken

Een andere uitkomst van Rauchs onderzoek: films en documentaires lijken helemaal niet zo’n grote invloed te hebben op de beeldvorming en kennisoverdracht rond de Holocaust als vaak wordt gedacht. Dit komt volgens haar deels door de manier waarop we tegenwoordig films kijken: veelal online en thuis, op een moment dat ons uitkomt.

“Toen Schindler’s List en The Boy in the Striped Pyjamas verschenen waren dat grote collectieve gebeurtenissen: mensen keken de films samen, spraken er met elkaar over thuis en op het werk, er ontstonden discussies in de media. Een dergelijke publieke receptie en beoordeling neemt af nu mensen zelf kiezen wanneer en waar ze een film tot zich nemen. Ik kan me voorstellen dat dit ook invloed heeft op hoe mensen zich verhouden tot deze films en hoeveel ze zich ervan herinneren.”

Toch benadrukt Rauch hoe moeilijk het was om te meten hoeveel historische kennis respondenten precies opdeden door het kijken naar Holocaustfilms. Kijkervaringen worden namelijk ook voor een groot deel bepaald door de opvattingen, ideeën en interesses die mensen hebben, en die ze natuurlijk altijd ‘meenemen’ als ze een film of documentaire bekijken.

Medeplichtigen in beeld

Ook Rauchs huidige onderzoeksproject draait om de vraag hoe mensen door middel van videomateriaal wijs worden uit het verleden. Haar onderzoek is onderdeel van het grootschalige project Compromised Identities? Reflections on Perpetration and Complicity under Nazism van het Research Centre for Collective Violence, Holocaust and Genocide Studies. Rauch raadpleegt videogetuigenissen om te onderzoeken hoe Duitse en Oostenrijkse medeplichtigen van nazimisdaden terugkijken op hun verleden en daden.

Ze richt zich daarbij niet alleen op mensen die expliciet als daders veroordeeld zijn, maar ook op degenen die op uiteenlopende manieren betrokken waren bij uitsluiting, vervolging en moord: van voormalige kampbewakers tot vrouwen die administratief werk verrichtten voor nationaalsocialistische organisaties. “Wat mij interesseert is de vraag hoe mensen omgaan met wat later werd gezien als een verdacht verleden. Hoe behouden mensen het beeld van zichzelf als een goed, integer mens wanneer ze geconfronteerd worden met hun medeplichtigheid, en hoe zetten ze dat neer in hun gefilmde getuigenissen?”

Ook is Rauch benieuwd op welk moment in hun leven mensen gaan terugkijken en over hun medeplichtigheid gaan praten – op welk moment ze het gevoel krijgen dat ze verantwoording moeten afleggen. Ze vond in het beeldmateriaal dat ze onderzocht bijvoorbeeld regelmatig referenties naar de Wehrmachtausstellung.

Deze tentoonstelling over de misdaden van de Duitse krijgsmacht tijdens de Tweede Wereldoorlog, die tussen 1995 en 1999 en tussen 2001 en 2004 te zien was in alle grote Duitse steden, stelde de medeplichtigheid van de Wehrmacht aan de Holocaust aan de kaak. Mensen die hierover lazen of hoorden in de media, werden op die manier weer geconfronteerd met hun beladen verleden.

Een bezoeker kijkt naar de gezichten van Werhmacht-officieren in de Wehrmachtausstellung in Neumünster, 2003. Foto: dpa – Alamy Stock Photo

Van SS’ers tot huisvrouwen

Voor haar getuigenissenonderzoek neemt Rauch niet zelf interviews af: er zijn duizenden uren aan bestaand videomateriaal dat ze kan gebruiken. Een deel daarvan is digitaal toegankelijk, zoals het archief ‘Perpetrators, Collaborators and Witnesses of the Holocaust’ van het United States Holocaust Memorial Museum. Een groot deel is echter nog niet ontsloten of alleen ter plaatse te bekijken.

Samen met de Wiener Library in Londen en het Institut National de l’Audiovisuel in het Franse Bry-sur-Marne zijn Rauch en haar collega’s daarom bezig een nieuw video-archief digitaal te ontsluiten: een collectie van bijna 300 gefilmde interviews met mensen die op verschillende manieren medeplichtig waren aan nazigeweld, voornamelijk Duitsers en Oostenrijkers. De interviews werden alle afgenomen door een documentairefilmer die nog anoniem wil blijven.

Rauch aarzelt om de term ‘daderarchief’ in de mond te nemen. “Er zijn veel manieren om verschillende niveaus van medeplichtigheid te categoriseren. Onder de geïnterviewden zijn voormalige leden van de SS en Waffen-SS en Wehrmachtsoldaten, maar ook huisvrouwen en mensen die werkzaam waren in verschillende industrieën die bijdroegen aan oorlogsvoering.

Niemand van hen is ooit voor de rechter verschenen.” De mate van medeplichtigheid loopt dus erg uiteen. “Sommigen waren getuige van geweld, zoals mishandeling van dwangarbeiders, weer anderen waren verantwoordelijk voor export en import van goederen van en naar bezette gebieden.”

Wat viel Rauch op bij de manier waarop de geïnterviewden hun verhaal deden voor de camera? “Je zou misschien een bepaalde terughoudendheid verwachten, maar velen bleken verrassend open op camera. Ik zag bijvoorbeeld een interview met een verkeersregelaar die werkzaam was tijdens deportaties in Hongarije. Hij vertelde openlijk over het geweld dat hij had gezien en hoe hij zich had gedragen.” Dit betekent overigens niet automatisch dat de geïnterviewden ook ronduit verantwoordelijkheid nemen voor hun daden.

In de getuigenissen die Rauch tot nog toe onderzocht, zag ze de meesten proberen de verantwoordelijkheid af te schuiven en zich te dissociëren van hun medeplichtigheid. “De mensen die wél met kritische blik terugkeken op hun verleden, voelden vaak berouw over kleine dingen die ze wel of niet hadden gedaan: dat ze bijvoorbeeld hun Joodse vrienden niet langer thuis hadden uitgenodigd. Of ze reflecteerden op hoe anders de situatie had kunnen zijn, als ze bijvoorbeeld ouder waren geweest of op een andere plek waren geboren.”

Zorgen

Een belangrijke reden om getuigenissen van overlevenden op te nemen en te behouden is om te voorkomen dat hun stemmen en verhalen verloren gaan. Bij medeplichtigen en daders ligt dit uiteraard anders, en mogelijk gevoeliger. Toch hamert Rauch op het belang van een dergelijke collectie. “Het archief biedt een unieke inkijk in het dagelijks leven ten tijde van nazi-Duitsland en Oostenrijk, die voor wetenschappers in uiteenlopende onderzoeksgebieden nuttig kan zijn. Bovendien roept de collectie grotere vragen op over wat verantwoordelijkheid, medeplichtigheid en rechtvaardigheid betekenen – niet alleen tijdens de oorlog, maar ook generaties later nog.”

Ziet Rauch ook enig gevaar in het beschikbaar stellen van dit soort beelden? “Zorgen omtrent het verzamelen en toegankelijk maken van dit materiaal zijn natuurlijk legitiem. Mijn collega’s en ik zijn ons ervan bewust dat we daders potentieel de kans geven om zich in een te gunstig daglicht te stellen of hun betrokkenheid te ontkennen. We zijn van plan een kleine reizende tentoonstelling te maken voor een breed publiek, waarin we een aantal videogetuigenissen opnemen – mits het ons lukt om het materiaal op een gedegen manier te contextualiseren. We willen zeker niet medeplichtigen het laatste woord geven.”

Over de geïnterviewde

 

Stefanie Rauch

Stefanie Rauch is als postdoc onderzoeker verbonden aan het Research Centre for Collective Violence, Holocaust and Genocide Studies (University College London).


Lees hier meer over het project Compromised Identities? Reflections on Perpetration and Complicity under Nazism van Mary Fulbrook, Stephanie Bird, Stefanie Rauch and Christoph Thonfeld. In 2021 staat de opening van het archief via verschillende partnerinstituties in het Verenigd Koninkrijk gepland.


Foto bovenaan artikel

Scène uit de film Conspiracy. Bron: HBO


Verder lezen

Stefanie Rauch, “Understanding the Holocaust through Film: Audience Reception between Preconceptions and Media Effects”, History & Memory 30:1, 2018, 151-188.

Stefanie Rauch, “‘I Honestly Felt Sick’. Affect and Pain in Viewers’ Responses to Holocaust Films”, in Beyond the Rhetoric of Pain, ed. Berenike Jung en Stella Bruzzi, Londen en New York, Routledge, 2018.

Getuigenis en spraakverwarring

Shoah (1985) is misschien wel de bekendste Holocaustdocumentaire. Voor de film nam regisseur Claude Lanzmann honderden interviews af met Joodse overlevenden, Duitse daders en niet-Joodse Poolse omstanders. De getuigenissen in de 9,5 uur durende documentaire zijn onderwerp geweest van Holocaustonderzoek wereldwijd. Maar een gedegen onderzoek naar de getuigenissen van Poolse omstanders wordt bemoeilijkt door de verschillende Poolse film- en tekstversies die in omloop zijn.

In heel Europa vormt de film Shoah een cruciale bron van herinneringen aan de Holocaust. Zo ook in Polen. De film werd op 30 oktober 1985 voor de eerste keer op de Poolse televisie vertoond, precies zes maanden na de Franse première. De uitzending vond plaats op prime time op het eerste kanaal van de Poolse televisie. Volgens een schatting van het Poolse ‘Radio- en Televisiecomité’ keken meer dan twee keer zo veel kijkers naar de film als naar een doorsnee oorlogsdocumentaire. Inmiddels heeft meer dan de helft van de volwassen Polen de film gezien. Althans: de fors ingekorte en zelfs opnieuw gemonteerde versie die in Polen werd uitgezonden.

Opvallend is dat de meerderheid van de kijkers die de film in oktober 1985 zagen, zo’n 68%, de film negatief beoordeelden, zoals uit polls en kijkersbrieven bleek. Lanzmann weet deze negatieve reacties destijds aan de lastercampagne die vanaf de première in Parijs door de Poolse autoriteiten werd gevoerd. Voorafgaand aan de vertoning van de film was al een verhit debat op gang gekomen in Polen, in reactie op geruchten uit Frankrijk over het ‘anti-Poolse’ karakter van de film. Vervolgens zagen kijkers in Polen dus niet dezelfde versie van de documentaire als de Fransen.

Op verzoek van de Poolse producent Lew Rywin stemde Lanzmann in met een inkorting van de oorspronkelijk meer dan negen uur durende film naar twee uur (wat een verbazingwekkende uitzondering op zijn gebruikelijke aanpak was). Volgens Lanzmann was Rywin vooral geïnteresseerd in ‘Poolse scènes’, hoewel uit het productieregister blijkt dat deze helemaal niet allemaal in de Poolse versie voorkomen. De interviews werden ook drastisch ingekort.

Fragment van een ongebruikte tape. In gesprek met de Poolse spoorman over de treinen naar Treblinka. In de uiteindelijke film zijn maar enkele fragmenten van dit interview gebruikt. Foto: Claude Lanzmann/Youtube

Verrassend genoeg is deze ingekorte versie niet terug te vinden in de Poolse televisiearchieven; alleen het productieregister is overgebleven. Wellicht is dit de reden dat er tot nog toe nauwelijks over geschreven is in de uitgebreide literatuur over de film, noch in Polen, noch in het buitenland. Als gevolg daarvan zijn ook Poolse wetenschappers die zich in de film en de impact ervan verdiepen, genoodzaakt om van de oorspronkelijke (Franse) versie uit te gaan.

Ongehoorde getuigen

Lanzmann was de eerste documentairemaker die het initiatief nam om daders, slachtoffers én omstanders te interviewen voor de camera. Die laatste groep was tot dan toe niet aan het woord gekomen. Shoah kan dus worden gezien als de eerste filmregistratie van Poolse getuigen voor een wereldwijd publiek. Lanzmann zelf merkte de uitzonderlijke waarde van dit materiaal al op:

“Ik was de eerste persoon die terugkeerde naar de plaats delict, naar degenen die nog nooit hadden gesproken, en ik realiseerde me hoe graag zij zich wilden uitspreken. Deze zuiverheid, deze spontaniteit te behouden was van cruciaal belang. Dit Polen was een schat die ik niet mocht verkwisten.”1

In 1997 kwamen ongebruikte tapes met meer dan driehonderdveertig uur aan opnames (aldus een schatting van de regisseur) plus bijbehorende documenten in het Holocaust Memorial Museum in de Verenigde Staten terecht. Sinds 2007 zijn ze geleidelijk online beschikbaar gesteld en kunnen ze bestudeerd worden.

Fragment van een ongebruikte tape. In gesprek met een Poolse boer over de schietplaats bij Treblinka. Foto: Claude Lanzmann / United States Holocaust Memorial Museum

Literatuurwetenschapper Dorota Głowacka was een van degenen die zich in het materiaal verdiepten. Haar bevindingen bevestigen dat het archief talloze fragmenten bevat die “de dynamiek van de Poolse herinnering aan de Holocaust onthullen”.2 Volgens Głowacka is dit van groot belang, omdat nog maar weinig Poolse bronnen en getuigenissen zijn doorgedrongen tot het wereldwijde Holocaustonderzoek—dit ondanks het feit dat onderzoekers zich in de afgelopen decennia veel meer bewust werden van het belang van getuigenissen en het ontwikkelen van onderzoeksmethoden om die zorgvuldig en respectvol te kunnen bestuderen.3

Deze onderzoeksmethoden draaien niet alleen om wat er gezegd wordt, maar ook hoe: onderzoekers bestuderen getuigenissen van overlevenden en kijken daarbij naar articulatie, stemgebruik, gebaren en lichaamstaal, weglatingen, haperingen, herhalingen en vervormingen. Dergelijk onderzoek focuste aanvankelijk vooral op getuigenissen van overlevenden, maar sinds het begin van deze eeuw heeft onderzoek naar omstandergetuigenissen een vlucht genomen

Toch wordt een grondig onderzoek naar de Poolse omstandergetuigenissen in Shoah vooralsnog belemmerd door de verschillende film- en tekstversies die circuleren. Deze verschillende versies komen voort uit het opnameproces van de documentaire zelf, en de vele keren dat de tekst van de Poolse getuigenissen daarna is vertaald.

Lost in translation

Op de set van Shoah was een Poolse tolk aanwezig, die de Poolse getuigenissen ter plekke in het Frans vertaalde en al samenvattend doorgaf aan Lanzmann. Maar de communicatie met de getuigen en de vertaling van de Poolse getuigenissen verliep moeizaam. Lanzmann liet de getuigen die Hebreeuws of Jiddisch spraken in hun eigen tempo praten en in alle rust herinneringen liet ophalen, maar tegenover de Duitsers die hij interviewde was hij agressiever en tegenover de Polen ronduit bruusk.4

Hij negeerde het ritme waarin Poolse omstanders hun herinneringen ophaalden, maakte ironische opmerkingen, onderbrak, drukte door, provoceerde. Hij verhaspelde achternamen en plaatsnamen. Volgens Dorota Głowacka kun je op basis van deze feiten stellen dat de gesprekken die in Shoah plaatsvinden misleidend zijn. “[N]och in de film, noch in het ongebruikte opnamemateriaal komt het tot een dialoog tussen Lanzmann en de Poolse ooggetuigen over de Poolse herinnering aan de Holocaust.”5

Fragment van een ongebruikte tape. In gesprek met de Poolse machinist Jan Piwonski over de treinen naar Sobibor. De vertaler zit links van de geïnterviewde. Foto: Claude Lanzmann / United States Holocaust Memorial Museum

In 1985 publiceerde Lanzmann een boek met transcripten van alle dialogen in Shoah in het Frans. Het boek is in vele talen vertaald en wordt vaak gebruikt als brontekst voor onderzoek naar de getuigenissen in de film. Simone de Beauvoir schreef in de inleiding dat de stemmen van Poolse getuigen “onverschillig en zelfs enigszins sarcastisch” waren. Het door de interviewer opgelegde ethische kader identificeerde zij daarmee ten onrechte als gecreëerd door de geïnterviewden zelf.

In 1993 verscheen de Poolse versie van het boek. Het kwam op een wat omslachtige manier tot stand: vertaler Marek Bieńczyk ontving de Franse vertalingen van Lanzmanns Poolse vertaler Barbara Janicka en vertaalde die weer terug naar het Pools. Door de vele vertalingen en inkortingen lijken Bieńczyks gepubliceerde vertalingen helemaal niet meer op de oorspronkelijke gesproken teksten van de getuigen—ze zijn ingekort en gesimplificeerd, de haperingen en aarzelingen eruit verwijderd.

Daardoor lijken de geïnterviewde Polen mogelijk onverschilliger dan ze destijds waren. Maar omdat dit nu simpelweg onbekend is, is het belangrijk om de beschikbare gegevens zo goed mogelijk te onderzoeken en ons bewust te zijn van de obstakels die de verschillende vertalingen hebben opgeworpen.

Getuigenis in een passend kader

Tot nog toe lijken wetenschappers zich nog niet altijd bewust van deze dubbelzinnigheden. Op 24 augustus 2015, tijdens de conferentie Probing the Limits of Categorization: The Bystander in Holocaust History,6 werd in bioscoop Tuschinski in Amsterdam een ​​gesprek gevoerd onder de noemer ‘Nazi Bystanders as Cultural Icons in Film and Television’. De aandacht ging al snel uit naar Claude Lanzmanns film Shoah. En hoewel de sprekers bijeen waren gekomen om te praten over Duitse ooggetuigen, waren in de geselecteerde scènes die aan het publiek werden vertoond vooral Poolse omstanders te zien.

Tijdens de discussie na de vertoning kwamen de aanwezigen steeds op bepaalde uitspraken uit de fragmenten terug. Geen van de vele onderzoekers in de zaal had daarbij aandacht voor het feit dat de argumenten die hierbij over tafel gingen telkens niet gebaseerd waren op de letterlijke verklaringen van de Poolse boeren, maar op de interpretatie van die verklaringen door vertalers: de Poolse vertaler (Barbara Janicka) die de verklaringen in het Frans had samengevat voor Lanzmann, en de auteur verantwoordelijk voor de Engelse ondertiteling bij deze vertoning.

Fragment van een ongebruikte tape. In gesprek met Czesław Borowy die vlakbij Treblinka woonde. Foto: Claude Lanzmann / United States Holocaust Memorial Museum

Waarom dat een probleem is, valt goed te illustreren aan de hand van de vertaalslag in een van de fragmenten die tijdens de Tuschinski-conferentie werden getoond. Hierin wordt een lange zin, bestaande uit bijna vijftig woorden en vol met ingewikkelde verklaringen van een ooggetuige, door de vertaler met één enkel woord samengevat. Het gesproken Pools van de getuige wordt niet ondertiteld, alleen Janicka’s vertaling:

Claude Lanzmann: Il était aux premières loges pour voir tout-ça là-bas, non?
[ondertiteld: He could watch all this as if from a front row seat, right?]7

Barbara Janicka (vertaler, tegen ooggetuige Czesław Borowy): Pan spojrzy tam… To widział pan wszystko to, co, jak w loży, to, co tam się działo, prawda?
[ondertiteld: Look over there… So you could see all those, like from a front row seat, those things that happened there, right?]8

Czesław Borowy: No naturalnie, że widziałem. Widziałem… Człowiek i podchodził, i bliżej, i z tamtej strony, bo mamy pola, pola i łąki na tamtej stronie torów, więc żeśmy przejeżdżali, i się z pola szło, i na pole, no i śmy wszystko widzieli, no. Jak oni tu…
[niet ondertiteld: Well, I saw it, naturally. I saw… You came, and you came nearer and from the other side, for we have fields, fields and meadows on the other side of the tracks, so we moved across, and you went from the field and into the field, so we saw all this, yes. How they here…]9

Barbara Janicka (vertaalt voor Lanzmann): Naturellement.
[ondertiteld: naturally]

Wat er tijdens dit Tuschinski-debat gebeurde, laat zien dat vaak onopgemerkt blijft hoezeer een vertaling een goed begrip van een getuigenis in de weg kan staan. Bovendien lijkt het Pools hier niet te behoren tot de talen die erkend worden als brontaal voor Holocauststudies, hoogstens na vereenvoudiging en vertaling in de dominante taal (in dit geval Frans en Engels).

Dubbelzinnigheden

Het is belangrijk om te benadrukken dat de getuigenissen die Lanzmann heeft opgenomen dubbelzinnig zijn. Hoewel ze de meningen, emoties en herinneringen van de geïnterviewden weergeven, is de herinnerde informatie vaak foutief of onnauwkeurig. Dit kan komen door haperende geheugens van de getuigen, maar de getuigenissen kunnen net zo goed kwaadsprekerij, leugens of vooroordelen bevatten.

Głowacka noemde dit laatste verschijnsel ook wel ‘negatieve getuigenis’, die “hoewel het een vervormde versie van de geschiedenis biedt, wel de complexe lagen van verbindingen en verwikkelingen in het Poolse geheugen rond de Holocaust onthult.”10 Deze complexe lagen kunnen niet via een samenvatting of vertaling worden bestudeerd. Wat nodig is, is toegang tot dezelfde soort gegevens die gebruikt werden om de getuigenissen van overlevenden te onderzoeken: details van articulatie, gebaren, het gebruik van dubbelzinnigheden en het ritme van stiltes.

Vertaald door Małgorzata Diederen Woźniak.

Over de auteur

 

Roma Sendyka.

Roma Sendyka is professor bij de afdeling Poolse Studies aan de Jagiellonische Universiteit in Krakau. In haar werk komen verschillende onderzoeksvelden samen: literatuur, antropologie en visuele cultuur. Momenteel werkt ze aan een project over ‘non-sites of memory’ in relatie tot genocide in Centraal- en Oost-Europa


Over dit onderzoeksproject

In 2016 begon een groep onderzoekers van het Research Centre for Translation Studies en het Research Center for Memory Cultures aan de Faculteit Poolse Studies van de Jagiellonische Universiteit (Krakau) een experimenteel onderzoeksproject van drie jaar. Ze analyseerden gesproken fragmenten van getuigen uit geselecteerde scènes van Claude Lanzmanns documentaire Shoah.

Ze werden ondersteund door specialisten in vertalingen, memory studies, antropologie, dialectologie, communicatiewetenschappen, digitale geesteswetenschappen, Jiddische cultuur, de geschiedenis van de Holocaust en – niet in de laatste plaats – filmwetenschappers. Deze tekst is een voorpublicatie van een langer ​​artikel over de betekenis en perceptie van de getuigenissen van Poolse getuigen in Shoah, die in 2020 wordt gepubliceerd in PI, een Pools tijdschrift voor vertaalwetenschappen.


Noten

1 Claude Lanzmann, Zając z Patagonii: (pamiętniki), Wołowiec, Wydawnictwo Czarne, 2010.
2 Dorota Głowacka. Współ-pamięć, pamięć „negatywna” i dylematy przekładu w „wycinkach” z Shoah Claude’a Lanzmanna (Teksty Drugie 6, 2016).
3 Shoshana Felman & Dori Laub, Testimony: Crises of Witnessing in Literature, Psychoanalysis, and History (London: Taylor & Francis, 1992).
4 Erin McGlothlin, “Listening to the Perpetrators in Claude Lanzmann’s “Shoah”” (Colloquia Germanica 43: 3, 2010); Francine Kaufmann F. 1993. Interview et interprétation consécutive dans le film Shoah, de Claude Lanzmann, Meta 38: 4, 1993).
5 Głowacka 2016, 305.
6 De conferentie vond plaats op 24-25 september 2015 en werd georganiseerd door het Duitsland Instituut in Amsterdam. Conferentieverslagen werden gepubliceerd in het boek Probing the Limits of Categorization: The Bystander in Holocaust History (Morina, Thijs 2019). Nicole Colin en Wulf Kansteiner leidden het gesprek.
7 “Heeft hij alles vanaf de voorste rij gezien?”
8 “Kijkt u daar … U zag dit alles, als van de voorste rij, daar, wat daar gebeurde, toch?”
9 “Natuurlijk heb ik dat gezien. Ik zag … want zo kwam je daar, en dichterbij, vanaf die kant, want we hebben velden, velden en weiden aan de andere kant van het spoor, dus wij staken hier over, en hier kwam je van het veld, of ging je erheen, en dus zagen we alles. Hoe ze hier …”
10 Głowacka 2016, 301.


Verder lezen 

  • Victoria Barnett, Bystanders: Conscience and Complicity during the Holocaust, Westport, Connecticut: Praeger, 2000.
  • David Cesarani, Paul A. Levine, Bystanders to the Holocaust: A Re-Evaluation, New York: Routledge, 2014.
  • Ido de Haan, “Medeplichtige omstanders?”, WO2 Onderzoek uitgelicht, januari 2019.
  • Erin McGlothlin, “Listening to the Perpetrators in Claude Lanzmann’s “Shoah””, Colloquia Germanica 43: 3, 2010.

Vergangenheitsbewältigung en culturele dekolonisatie

Zoals nazi’s een bepaalde taal gebruikten om Joden te ontmenselijken en Duitse burgers mee te krijgen in het nazistische wereldbeeld – Hitler en Goebbels gebruikten het woord Jood niet zonder daar de kwalificaties listig, verraderlijk of laf aan toe te voegen – zo heeft ook het eeuwenlange kolonialisme zijn sporen in onze taal en cultuur nagelaten. Maar waar de genazificeerde Duitse samenleving na de beëindiging van het Derde Rijk stap voor stap door een proces van Vergangenheitsbewältigung – analyse en verwerking van het verleden – is gegaan, staat de culturele dekolonisatie in postkoloniaal Nederland nog in de kinderschoenen. Groeiend bewustzijn van de culturele erfenis van het kolonialisme leidt geleidelijk tot verandering.

De joodse filoloog Victor Klemperer hield tijdens de twaalf jaar die het Derde Rijk duurde (1933-1945) een dagboek bij. Op basis van zijn dagboeken schreef hij kort na de oorlog zijn boek De taal van het Derde Rijk. Hij betoogde hierin dat de nazi’s in korte tijd een uniek idioom en specifieke zinsstructuur ontwikkelden, die bijdroegen aan de dehumanisering van delen van de bevolking, het genocidale geweld en de dood van de democratie in Duitsland.

Victor Klemperer. Foto: Bundesarchiv, Bild 183-16552-0002 op Wikimedia Commons (CC-BY-SA 3.0)

Voor Klemperer was het vanzelfsprekend om de taal van een tijdperk te zien als de geest van de tijd. In de twaalf jaar dat het Derde Rijk had bestaan had het niet alleen de grootste genocide uit de geschiedenis uitgevoerd en een wereldwijde oorlog gevoerd, maar ook diepe sporen getrokken in wat er restte van de Duitse cultuur. In de taal van het Derde Rijk vinden we volgens Klemperer de essentie van het nazisme. Dat betekent dat het begrijpen en ontleden van die taal in zijn ogen een belangrijke en noodzakelijke stap was op weg naar culturele denazificatie.

Het waren specifieke woorden en zinsstructuren die maakten dat het nazisme door kon dringen tot het “vlees en bloed van het volk”, zo liet Klemperer zien. Dat het nazisme na 1945 misschien verslagen was, nam niet weg dat de taal – en daarmee de essentie van de cultuur – er nog altijd van doordrongen was. Na de militaire nederlaag en de vernietiging van de greep van de nazi’s op de Duitse staat was er dus een cultureel proces nodig om het Duitse volk het nazisme te ontleren, betoogde Klemperer overtuigend in zijn boek.

Kolonialiteit en cultuurkritiek

Het belang dat Klemperer hechtte aan filologie als middel om het nazisme te begrijpen—en de erfenis ervan op een cultureel niveau te bestrijden—lijkt op het belang dat hedendaagse emancipatiebewegingen zijn gaan hechten aan taal. Er is de afgelopen jaren regelmatig aandacht gevraagd voor de erfenissen van het kolonialisme in onze cultuur en taal, van het sinterklaasfeest tot keuzes van vertalers en beschrijvingen van kunstwerken en objecten in musea. Hoogleraar Wayne Modest vatte dit met zijn co-auteurs samen in het boek Words Matter over de koloniale wortels van taalgebruik in musea en de noodzaak dit taalgebruik aan te passen.

De filosofische stroming die het meest stellig de sporen van het koloniale verleden in de huidige samenleving terugziet, is de van oorsprong Zuid-Amerikaanse decolonial school. Deze school ziet kolonialiteit in tal van maatschappelijke structuren terug en pleit voor de ‘dekolonisatie’ van de samenleving. Dekoloniale filosofen betogen steevast dat hedendaagse maatschappelijke en mondiale verhoudingen een uitvloeisel zijn van processen van kolonisatie. De overzeese kolonisatie is volgens deze school slechts één aspect daarvan. In hun ogen wordt de moderne wereld gekenmerkt door een reeks van onteigeningen, toe-eigeningen, uitzettingen en vernietigingen. Zij zien het geloof in de verworvenheden van de moderne tijd als de vergoelijking van racisme, seksisme, uitbuiting en ongelijkheid. Het nazisme en de genocide op de Joden is voor dekoloniale denkers een voortzetting geweest van wat zich in de koloniale wereld al had voltrokken.

Het eerste woord

Het zien van gelijkenissen tussen koloniaal racisme en antisemitisme en tussen koloniaal geweld en aspecten van de Holocaust is niet nieuw. Echter, zoals Tom Menger in dit tijdschrift al betoogde, zijn er goede redenen om te twijfelen aan de continuïteit tussen bijvoorbeeld de genocide op de Herero in Zuidwest-Afrika en de genocide op de Joden in Oost-Europa. De genocide op de Herero moet volgens Menger eerder gezien worden als typisch voor westerse koloniale oorlogsvoering destijds.

Klemperer wijst in zijn boek echter op meer indirecte continuïteiten tussen het geweld en het racisme in de koloniën en het nazisme in Europa. Hij noemt het woord ‘strafexpeditie’ het eerste woord van de taal van het Derde Rijk. Het woord “was de belichaming van wrede arrogantie en minachting voor mensen die enigszins anders waren, het klonk zo koloniaal. Je kon het omsingelde negerdorpje zien”, zo schreef hij. Om de suggestie te wekken dat ze nietsontziend hun tegenstanders zouden uitroeien riepen de nazi’s volgens Klemperer beelden op van koloniale oorlogspraktijken die onder Europese mogendheden gemeengoed waren geworden tijdens het opdelen van Afrika en het ‘pacificeren’ van de Indische Archipel. Hier zien we een duidelijke overeenkomst tussen de redenaties van de dekoloniale denkers en de observatie van Klemperer over het eerste woord in de taal van het Derde Rijk.

Een monument ter nagedachtenis aan de genocide op de Herero, Windhoek, Namibië. Foto: Pemba.mpimaji op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

Zijn de taal van het Derde Rijk en die van de koloniale expansie aan elkaar verwant? Ik ben geen filoloog en een gedegen analyse van het taalgebruik in verschillende delen en periodes van het Nederlandse wereldrijk is voor zover ik weet nog niet gemaakt. Wat wel duidelijk is, is dat in de koloniale context woorden werden gebruikt die uitbuiting, verdrijving en vernietiging rechtvaardigden. In 1777 vaardigde de VOC in de Kaap een wet uit die de kolonisten het recht gaf de San straffeloos te doden. Aan dat besluit ging een proces van ontmenselijking vooraf, inclusief de inburgering van het scheldwoord ‘Hottentot’ voor de San. Datzelfde gebeurde ook elders in het rijk. Zoals de historicus Lodewijk Hulsman liet zien kwam met het verslechteren van de relaties tussen kolonisten en de inheemse bevolking in de Amazone en Guiana de term ‘bokken’ in zwang.1 De verslechterde verstandhouding mondde uit in oorlog en verdrijving.

Zo’n proces van ontmenselijking in woord en daad voltrok zich ook ten aanzien van mensen van Afrikaanse afkomst. Terwijl men eerder nog wel verwees naar specifieke etniciteiten of het meer descriptieve ‘swart’ gebruikte, werden zij in de taal van de slavenhandelaren en slavendrijvers uiteindelijk allemaal gereduceerd tot ‘negers’ en ‘negerinnen’. Het omgekeerde, het bewieroken van de koloniale dadendrang, zit ook diep in de taal verankerd. Termen als ‘blank’, ‘zeeheld’, ‘pacificatie’ of ‘politionele actie’ zijn zo ingeburgerd dat we er zelfs nu, decennia na de ontmanteling van het koloniale rijk, nog moeite mee hebben om de koloniale lading er van te zien. Terwijl er na de Tweede Wereldoorlog een proces van Vergangenheitsbewältigung in Duitsland op gang kwam, begint nu pas een soortgelijk proces voor het koloniale verleden in een stroomversnelling te raken.

Discussie over taal

In Nederland begint men langzaam tot het besef te komen dat het in de huidige wereld nodig is om de koloniale waas van de bril te poetsen. Daarnaast is er de terugkerende vraag hoe een bevolking een eenheid in verscheidenheid kan vormen, zonder nodeloze hiërarchieën van in- en uitsluiting. Dat gaat minder grondig en radicaal dan de dekoloniale activisten en denkers graag zouden zien, maar een echo van hun cultuurkritiek is wel degelijk herkenbaar in het huidige publieke debat. Taalgebruik of cultuuruitingen die raciale categorisering of zelfs hiërarchieën normaliseren worden aan de kaak gesteld, zoals Zwarte Piet in het sinterklaasfeest of het aanduiden van mensen als ‘neger’ vanwege afkomst of fenotypische kenmerken. Ook is de term ‘Hottentot’ inmiddels op zijn retour in Nederlandse musea. De beweging voor dekolonisatie wijst ons erop hoe moeilijk het is om binnen een cultuur zicht te krijgen op erfenissen van uitsluiting en geweld. Culturele interventies kunnen bijdragen aan bewustwording, maar dat blijkt zeker niet vanzelf te gaan.

Tijdens de dekolonisatieoorlog in Indonesië werd ook een felle, politieke strijd in Nederland gevoerd. De Voorlichtingsdienst van Handhaving Rijkseenheid hield bijeenkomsten. Dit was op opening van de wintercampagine 1947 in Den Haag. Op het spandoek staat: Repoeblik Indonesia betekent onvrijheid, chaos en Ellende! Spreken met deze bendes is verraad. Foto: Beeldbank WO2 – NIOD

De dekoloniale cultuurkritiek vindt weerklank in delen van het bedrijfsleven en de overheid, waar men de analyse heeft gemaakt dat een voortzetting van het politieke systeem en de economische dynamiek gebaat is bij een insluiting van meer burgers, van maatschappelijke marges en nog onbekende markten. In het bedrijfsleven is het bewustzijn ontstaan dat de luiken open moeten, dat restanten van koloniale arrogantie niet alleen misplaatst zijn, maar ook internationale samenwerking in de weg staan. In het Rijksmuseum en vele andere musea denkt men na over de manieren waarop de taal van het museum ‘gedekoloniseerd’ kan worden. Bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed loopt een project dat De Collectie Nederland doorlicht op het gebied van sporen van het koloniale en slavernijverleden. In de Amsterdamse gemeenteraad stelde raadslid Sylvana Simons dat haar partij aan de slag zou gaan met het ‘dekoloniseren van de publieke ruimte’. Op universiteiten volgt eenzelfde beweging: ‘diversity officers’ werken hier niet alleen aan diversiteit en inclusiviteit, maar agenderen ook de dekolonisatie van het curriculum.

Dit gaat echter niet vanzelf en de botsingen in het publieke debat zijn vaak stevig. Historici hebben een prominente plaats in het debat over deze kwestie. Ze werpen zich op als het geweten van de samenleving, zowel van het deel dat verandering wenst als van degenen die hechten aan het oudere taalgebruik en het daarbij horende perspectief op het verleden. Iedere poging om dehumaniserend of juist verhullend taalgebruik aan te passen, kan rekenen op kritiek. Een bekend voorbeeld betreft de discussie over het gebruik van de termen ‘slaafgemaakten’ of ’tot slaaf gemaakten’ in plaats van ‘slaven’. De historici Piet Emmer en Henk den Heijer betoogden recent meermaals in landelijke media dat de term ‘slaafgemaakten’ niet zou moeten worden gebruikt omdat deze afkomstig is van activisten. De term zou niet verhelderen maar eerder een impliciete beschuldiging in zich dragen: “ze zijn door Europeanen tot slaaf gemaakt”. Die implicatie zou volgens Emmer en Den Heijer weer afbreuk doen aan de gedeelde Europese en Afrikaanse rol in deze geschiedenis. De keuze voor of tegen een term zou volgens de historici dus gebaseerd moeten zijn op de mogelijke implicaties die het gebruik van de term heeft voor een eventuele schuldvraag. De term zou daarnaast ook leiden tot het onjuiste idee dat mensen niet ook als slaven geboren werden, en dus niet ‘tot slaven’ waren ‘gemaakt’. Die laatste redenering gaat er van uit dat slavernij een natuurlijke staat kan zijn en niet een die door menselijk handelen gevestigd en bevestigd moet worden.

Voorstanders van de aanpassing betogen echter dat de term ‘slaaf’ in het verleden zo vaak is gebruikt dat het zicht op de inhoud van de relatie tussen slaaf en meester is verdwenen. De term doet de status van de mensen die in slavernij werden gehouden als een vanzelfsprekend gegeven voorkomen. ‘Slaaf’ werd in de literatuur over de koloniale geschiedenis gebruikt alsof het om een vaststaande identiteit van de betreffende persoon ging, een natuurlijke staat van zijn. De term, zo stelt men, verhulde daarmee de dwang die nodig was om iemand in slavernij te houden en daarmee het feit dat slavernij te allen tijde een (gewelddadige) relatie was tussen een slavenhouder en een als slaaf gehouden mens. De term ‘slaafgemaakte’ dient dus om een bewustzijn over het actieve proces van onderwerping op te wekken, en dus koloniale verhulling te bestrijden.

De nazi’s wisten grote groepen mensen in haar greep te krijgen. Niet op z’n minst door de redevoeringen van Adolf Hitler. In 1941 sprak hij in het Sportpaleis in Berlin 9.000 cadetten van de officiersopleiding toe. Foto: Beeldbank WO2 – NIOD

Over de auteur

 

Karwan Fatah-Black. Foto: Jussi Puikkonen

Karwan Fatah-Black is docent aan de Universiteit Leiden. Zijn specialisme is vroegmoderne globalisering, kolonialisme en slavernij. In 2018 publiceerde hij het boek Eigendomsstrijd over de geschiedenis van slavernij en emancipatie in Suriname.


Noot

1 Martijn van den Bel, Lodewijk Hulsman, Lodewijk Wagenaar, The Voyages of Adriaan van Berkel to Guiana: Amerindian-Dutch Relationships in 17th-century Guyana (Leiden: Sidestone Press, 2014) 65.

Beladen woorden

Hoe je historische gebeurtenissen verwoordt doet ertoe, want ook woorden kunnen pijn doen en sluimerende vooroordelen reproduceren en aanwakkeren. Dat het belangrijk is om je hier als museum rekenschap van te geven, werd vorig jaar juni uiterst helder verwoord door de diverse auteurs van Words Matter. Deze gezamenlijke publicatie van het Nationaal Museum van Wereldculturen, het Afrika Museum, het Tropenmuseum en het Museum van Volkenkunde heeft de noodzaak van nadenken over terminologie pontificaal op de agenda gezet. In een persoonlijke reflectie gaat de directeur van het Joods Cultureel Kwartier en het Joods Historisch Museum, Emile Schrijver, in op de talige gevoeligheden die in zijn eigen leven en werk de revue passeren.

De cover van Woorden doen ertoe. Foto: Tropenmuseum, Amsterdam; Museum Volkenkunde, Leiden; Afrika Museum, Nijmegen

Joden, joodse mensen, jodenmensen of jodenmannen en -vrouwen? Joods of joods? Het woord ‘jood’ en al zijn varianten staan al decennialang in de belangstelling van taalkundigen, liefhebbers en puristen, en dan heb ik het dus niet alleen over de jaren rond de Tweede Wereldoorlog. Alleen al de ingewikkelde discussie in de jaren zeventig over de betekenis ‘woekeraar’ in de toenmalige editie van Van Dale (destijds breed uitgemeten in de pers; google maar eens op Van Dale in combinatie met de Nederlandse taalkundige Frida Balk-Smit Duyzentkunst), laat zien hoe opgewonden het er op dit terrein aan toe kan gaan.

Een nog langduriger heet hangijzer is de vraag of het woord jood met een hoofdletter geschreven moet worden of met een kleine letter. Die discussie lijkt in de officiële spellingwijzers inmiddels opgelost met een wat laf compromis, namelijk soms wel en soms niet: jood en joods als behorend bij het volk der joden dient met een hoofdletter te worden geschreven, en verband houdend met de joden of de joodse godsdienst met een kleine letter. Wie het verschil weet mag het zeggen.

In joodse kring is inmiddels de gewoonte ontstaan overal een hoofdletter te schrijven. In het Joods Historisch Museum wordt de oude spelling, met een kleine letter, nog gevolgd, simpelweg omdat het woord tienduizenden keren voorkomt in onze systemen en archieven. Ook ik kies er hier voor om jood en joods met een kleine letter te schrijven, waarom weet ik ook niet precies, dat is de waarheid.

Beth Shalom

Uit mijn vrij prille jeugd herinner ik me mijn ongemak met het woord ‘christenman’, toen gebezigd door mijn joodse grootmoeder. Ik vond het een lelijk woord, dat voor mij een andere lading had dan het woord christen. Ik had vooral het gevoel dat er afstand mee gecreëerd werd tot de betrokkene. Pas later hoorde ik voor het eerst het woord ‘jodenman’. Beide woorden voelen voor mij om dezelfde reden ongemakkelijk, maar door de christenman van mijn grootmoeder leerde ik al heel jong dat dat ongemak ook afhankelijk is van de specifieke context waarin je een woord hoort. Mijn oma vond nota bene zelf het woord jodenman weer heel ongemakkelijk, of eigenlijk onacceptabel omdat het een negatieve connotatie zou hebben.

Ik herinner me ook nog levendig een zaal vol hoogbejaarde bewoners van het joodse bejaardencentrum Beth Shalom in Amstelveen, bijeen op 24 mei 2017 voor de presentatie van het boek 80plus Joden. De onlangs overleden onderwijsdeskundige Ido Abram legde daar toen uit waarom hij voor die titel had gekozen. Dit omdat hij veel reacties op die titel had gehad, positieve en negatieve, ook van de mensen uit Beth Shalom die hij voor dit boek had geïnterviewd. Was het nou echt nodig om het woord ‘Joden’ zo prominent op het omslag te zetten?

De cover van 80plus Joden. Foto: Amphora Book

Ik voelde me geraakt door het feit dat hoogbejaarde Nederlandse joden blijkbaar zo’n moeite hadden met het gebruik van het woord en zei daarom, met het eerste exemplaar van het boek in mijn hand: “Het eerste woord in de naam van het Joods Historisch Museum is ‘Joods’ en we heten niet ‘Historisch Museum Van Een Minderheid Die Al Meer Dan 400 jaar In Nederland Woont.” Natuurlijk weet ik ook wel dat de generatie van boven de tachtig die nu in Beth Shalom woont, door de oorlog en door het feit dat ze destijds als jood apart is gezet een heel andere relatie tot het woord jood heeft dan ik, en dat overlevenden van de Holocaust hier niet zo waardevrij over kunnen en willen denken als ik, geboren in 1962. Maar is datzelfde Beth Shalom en zijn diezelfde overlevenden niet ook het beste bewijs voor het feit dat het laten verdwijnen van het Europese jodendom niet is gelukt?

Holocaust of Sjoa?

Soortgelijke talige gevoeligheden spelen in de context van ons Nationaal Holocaust Museum (NHM) natuurlijk ook een grote rol. De eerste discussie was die over de naam van het museum, dat in juni 2015 nog als Nationaal Sjoa Museum was aangekondigd, maar in mei 2016 zijn deuren opende als ‘Nationaal Holocaust Museum, in oprichting’. We hebben destijds alle meningen daarover verzameld en de voor- en nadelen van de twee termen tegen elkaar afgewogen.

‘Holocaust’ heeft een veel grotere bekendheid, ook internationaal, maar is wel een ‘harde’ term met ook nog eens een foute etymologie, omdat het eigenlijk ‘brandoffer’ betekent. ‘Sjoa’ heeft als voordeel dat het een joodse term is, wat goed zou aansluiten bij de identiteit van het museum, maar als nadelen dat hij onbekend is buiten de kring van ingewijden en dat de lastige spelling tot ongemakkelijke associaties kan leiden (ik heb mensen zowel soja als soa horen zeggen). Wij hebben uiteindelijk besloten te kiezen voor de meest bekende term die aansluit bij de praktijk in de meeste andere instellingen (niet alle), in de meeste buitenlanden (niet alle). Ik sta pal voor die keuze, maar word er nog bijna wekelijks door joodse en niet-joodse voor- en tegenstanders op aangesproken.

Poolse vernietigingskampen of kampen in bezet Polen?

In hedendaagse musea spelen er veel meer ingewikkelde thema’s die mede met taal te maken hebben. Thema’s die de actualiteit en de wereldpolitiek raken bijvoorbeeld, zoals de terminologie die wordt gebezigd rond de geschiedenis van de slavernij en de onderdrukking van vrouwen en allerlei minderheidsgroepen. Of denk aan de strijd om publieke aandacht en morele prominentie voor koloniale roofkunst en WO II-gerelateerde roofkunst. Zowel in joodse kring als onder activisten die opkomen voor aandacht voor het koloniale verleden bestaat veel ongemak over het feit dat die twee zaken zo makkelijk met elkaar verbonden worden.

Een ander voorbeeld is hoe Holocaust- en andere oorlogsmusea over de hele wereld enige tijd geleden werden verrast door commentaar vanuit de Poolse nationale overheid op museumteksten waarin verwezen werd naar de concentratie- en vernietigingskampen die waren ingericht op Pools grondgebied. Alle instellingen die dergelijke kampen ‘Pools’ durfden te noemen, en niet ‘kampen die door de nazi’s waren ingericht in bezet Polen’, konden rekenen op een afkeurende brief, zo ook het NHM. Zoals bekend, is zelfs geprobeerd het beschrijven van vernietigingskampen als Poolse kampen wettelijk strafbaar te stellen, maar onder grote internationale politieke druk hebben de Polen die wet sterk afgezwakt.

Roma en Sinti wachten in het vernietigingskamp Bełżec op hun lot. Het kamp Bełżec lag in het door Duitsland bezette Polen. Foto: United States Holocaust Museum

Vanuit historisch oogpunt is het natuurlijk alleen maar toe te juichen om – zoals de Polen voorstelden – zo precies mogelijk om te gaan met de historische feiten. Maar als dat mede gepaard gaat met een strategie om waar dan ook Poolse betrokkenheid bij moord en gruwelijkheden te ontkennen of te verdonkeremanen, bewegen we ons op een hellend vlak. Daartegen is terecht groot bezwaar gemaakt.

Vernietiging of moord?

De eigenlijke moord op de joden is ook zo’n lastig thema om in taal te vangen. Toen ik opgroeide, kreeg ik te horen dat mijn joodse familieleden waren ‘weggehaald’ in de oorlog. Dat was een eufemisme voor ‘vermoord’ dat natuurlijk slechts de eerste fase van hun lot beschrijft. De laatste tijd hoor ik ‘weggehaald’ steeds minder, naar ik aanneem vooral omdat het een term was die gebezigd werd door de generatiegenoten van de slachtoffers.

En die slachtoffers, zijn dat mensen die zijn ‘omgekomen’ in de oorlog? Dat hoor je best nog vaak, al is er vanuit joodse kring terecht veel bezwaar tegen die term. ‘Omkomen’ impliceert een ongeval, of een ‘verterend gebrek’ zoals Van Dale dat noemt. En hoewel veel joden bezweken zijn aan een verterend gebrek aan voedsel, was de reden dat ze in de kampen waren de voorziene moord.

Ja, dat is een expliciete term, moord. Een confronterende ook, maar wel een die duidelijkheid verschaft. En bovendien: adequater dan het woord ‘vernietiging’. Vernietiging verwijst weliswaar ook naar de vernietiging van de joodse cultuur en het joodse leven, maar kan ook ideëel gekleurd zijn door de nazi-ideologie van vernietiging. Moord dus. Door de nazi’s, niet door de Duitsers – weer zo’n valkuil. De meeste nazi’s waren Duitser, maar niet allen, en niet alle Duitsers waren nazi.

Multiperspectiviteit

De essentie van al deze discussies over terminologie, is het besef dat het in een modern historisch museum van groot belang is ruimte te maken voor zogenoemde multiperspectiviteit. Dat is een aan de Angelsaksische wereld ontleend modieus talig gedrocht dat niet alleen verwijst naar de noodzaak om een veelheid aan perspectieven aan bod te laten komen. Het verwijst ook naar het streven om je bewust te zijn van het feit dat taal ideologisch geladen is of kan zijn en ook van invloed is op de ontvanger van je museale boodschap. Daarom spreken wij over de moord op zes miljoen joden en niet over zes miljoen omgekomen joodse mensen.

Maar de waarheid is ook dat zowel onze historische als onze talige inzichten en gevoeligheden en overgevoeligheden veranderen, continu, onder invloed van de actualiteit en de omgeving en onder invloed van ons eigen voortschrijdend inzicht. Daarom is het gerechtvaardigd dat de samenleving musea aanspreekt op hun maatschappelijke en ideële verantwoordelijkheden en dat musea dat serieus nemen.

Het Rijksmuseum en het Nationaal Museum van Wereldculturen nemen daarin terecht het voortouw. Zij mogen ons, net als het publiek dat mag, de maat nemen bij het gebruik van beladen historische termen die de joodse cultuur en geschiedenis betreffen. Zowel in het Nationaal Holocaust Museum als in de andere locaties van het Joods Cultureel Kwartier.

Over de auteur

 

Emile Schrijver. Foto: Monique Kooijmans

Emile Schrijver is algemeen directeur van het Joods Historisch Museum en het Joods Cultureel Kwartier. Daarnaast is hij als bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van het joods cultureel erfgoed, in het bijzonder van het joodse boek, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.


Foto bovenaan artikel

Het Nationaal Holocaust Museum, in oprichting i.o. Foto: PersianDutchNetwork op Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)